Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930

Ook weer niks

Kraaienknip-politiek van B. en W.

Uit De Tribune, 15 mei 1924

In de nabijheid van Diemerbrug is een nieuwe buurt in opkomst, waar al heel wat menschen wonen, wier aantal zich snel uitbreidt, niet alleen op de natuurlijke wijze, maar ook doordat er af en toe een nieuw streekje huizen klaar komt, die dan dadelijk worden betrokken, al is deze hele buurt wat bestrating enz. betreft, nog een woestenij.

Onder de talrijke grieven die dit vrij ver van de stad gelegen nieuwe stadsdeel al heeft, nijpt vooral het gebrek aan behoorlijke verkeersgelegenheid. Daar gaat B. en W. nu in voorzien, helaas op een manier die in niets voorziet. Ze gaan n.l. een nieuw kraaienknip-lijntje instellen, doch ze kiest daarvoor een route welke al een particulier busje rijdt, n.l. Diemerbrug-Tulpplein.

Wat B. en W. hier voorstellen, brengt de bewoners van het Betondorp in den letterlijken zin van het woord niets verder.

Er rijdt al een particuliere bus op dit traject. Een half uur dienst en op Zaterdag en Zondag om de 20 minuten. Weliswaar kost zo’n ritje 15 cent, maar wat de gemeente zal laten betalen, staat nog niet vast.

Bovendien is de weg waarlangs de bus moet rijden, voor dit doel in elk opzicht ongeschikt. Twee voertuigen kunnen elkaar nauwelijks passeeren. En het gevaarlijke is nog dat bij het minste geringste de but óf de Keulsche vaart inrijdt óf aan den anderen kant van de dijk afzwiept!

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930

Geen tweede synagoge van Betondorp

Om de mythe uit de wereld te helpen dat er in Betondorp twee synagoges zouden zijn geweest en dat met name het gebouwtje aan Tuinbouwstraat 26b een synagoge zijn geweest, nemen wij hieronder twee berichten over, waar genoegzaam uit blijkt dat dit niet het geval was. Ook blijkt wie in haar eentje verantwoordelijk was voor het plaatsen van de gedenksteen: Annie du Croq, alhoewel dit vandaag door sommigen niet meer wordt uitgesproken. Laten we dat vooral niet vergeten!

Uit Verenigingsblad Waffel, juni 2015 nummer 63

4 mei 2015 Betondorp, door Norma Eliasar

In het kader van “Open Joodse huizen” heb ik op maandag 4 mei “Het Brinkhuis” bezocht. Ook hier in de voormalige bibliotheek van Betondorp waren Joodse sprekers aanwezig, die net als voorgaande jaren, vertelden over hun ervaringen tijdens de oorlog. Ik had geen grote opkomst verwacht, maar tot mijn verbazing stroomde het zaaltje helemaal vol met belangstellenden. Het bleek dat voor de oorlog hier veel Joden woonden en helaas ook zijn weggevoerd. (zie verderop in het stuk)

Om 14.00 uur sprak Herbert Sarfatij over zijn onderduik ervaringen. Hij vertelde hoe zijn familie in de oorlog geholpen werd door de buren. Ze woonden in Betondorp, in de Veeteelstraat nr. 86. Vlak voordat de razzia’s plaatsvonden zorgden verschillende buren ervoor dat het gezin afzonderlijk van elkaar kon onderduiken bij familieleden. Ook zorgden de buren ervoor dat de inboedel uit huis gehaald werd en op verschillende adressen werd ondergebracht. Dat gebeurde in de nachtelijke uren. Zo zorgden ze er ook voor dat er plantjes voor de ramen bleven om het huis een bewoonde indruk te geven. Vervolgens zat hij in de loop van de oorlog nog op verschillende onderduikadressen. Het laatste adres was in Friesland. Het hele gezin heeft de oorlog overleefd. Het was een indrukwekkend verhaal. Later ontdekte ik dat Herbert Sarfatij, archeoloog/historicus, eindredacteur van het Auschwitz Bulletin is.

Toen ik weer naar buiten kwam zag ik op de Brink (het centrale plein) een menigte mensen staan. Nogal nieuwsgierig geworden ging ik er naar toe. Het bleek om een herdenking te gaan. Ik had hier niets over gelezen of gehoord. Op een grote kei was een plaat met inscriptie geplaatst ter herinnering aan de omgekomen Joodse Betondorpers 1940-1945 Onder grote belangstelling werden er bloemen gelegd en werd er gesproken. Het was volgens mij de eerste keer dat er in Betondorp op deze manier aandacht werd besteed aan de vermoorde Joden die hier woonden.

Bij navraag naar de initiatiefnemers bleek dat het om één mevrouw ging. Ik heb haar telefonisch benaderd. Mevrouw Annie du Croq vond het vreemd dat alleen de “beroemde namen” met Betondorp in verband gebracht werden, zoals de schrijvers Reve, Johan Cruijff, etc. Er werd nooit aandacht besteed aan het feit dat er 229 Joodse Betondorpers in de kampen zijn vermoord, waarvan de jongste een kind van 6 en de oudste 82 jaar was. Ze wilde daar verandering in brengen door op deze manier daar aandacht voor te vragen.

Verbaasd was ik te horen dat er op de plaats waar tegenwoordig een Indiase tempel staat op de Brink, vroeger een synagoge stond, geopend in 1928. Hier krijgt de gedenksteen zijn vaste plaats. De synagoge is ontworpen door Abraham Oznowicz (1892-1976), zijn eerste opdracht, die zelf in de Ploegstraat woonde. Hij ontwierp ook de synagoge in de Tuinbouwstraat 26b, tegenwoordig is hier het Beveiligingssteunpunt van de Politie gevestigd. Wat ik ook niet wist dat er twee huissynagogen waren, op het Zuivelplein in 1927 en in de Brinkstraat. Hier was ook een Joods schooltje.

Mevr. Du Croq heeft met dit initiatief ook andere mensen weten te enthousiasmeren en kreeg steun van de ondernemers van Betondorp, de heer G.J. Monterie, eigenaar van de Apotheek/Medicijnpost Betondorp, woningcorporatie Stadgenoot, de Marokkaanse Gemeenschap El Mariff en andere aardige vrijwilligers, zoals mevr. Janny Leenders, van Buurtbeheer. Het geheel is zonder subsidie van het stadsdeel gerealiseerd.

Na afloop van deze bijzondere herdenking werden we uitgenodigd om nog iets te drinken in het Brink(buurt)huis. Een oudere Marokkaanse man, waarschijnlijk lid van El Mariff, vertoonde hier filmfragmenten en foto’s van Marokaanse soldaten, die in de Tweede Wereldoorlog, met het Franse leger meevochten aan de zijde van de geallieerden. Ook zagen we het kerkhof in Capelle, Zeeland waar veel van de omgekomen soldaten begraven liggen.

4 mei 2015 was voor mij een gedenkwaardige dag. Ik ben veel meer te weten gekomen over “het Dorp” waar ik al 19 jaar woon.

Zoals te lezen is, verkeert de schrijver van bovenstaand artikel in de veronderstelling dat op de Tuindorpstraat 26b ooit een synagoge was geweest. Dat oude gerucht was al een keer voldoende duidelijk ontzenuwd in een artikel in het tijdschrift Misjpoge, jaargang 25 (2012), nummer 1, maar dat bericht was Betondorp blijkbaar ontgaan, aangezien dit tijdschrift een kleine en specialistisch lezerspubliek heeft. Vandaar dat we het artikel hieronder nog maar eens overnemen.

De mythe van een tweede sjoel in Betondorp. Paul Meijer

In Misjpoge 21 (2008), p. 138 schreef Joop van Daatselaar dat in de tuin achter de huizen in de Tuinbouwstraat een gebouwtje staat dat ooit dienst heeft gedaan als synagoge. Navraag bij het Joods Historisch Museum leverde de auteur niets op. Een bron waaraan dit feit is ontleend wordt niet genoemd. Op de website van Joods Amsterdam zijn deze spaarzame gegevens aangevuld met de naam van de architect, Abraham Oznowicz, het ontwerpjaar 1928 en het precieze adres Tuinbouwstraat 26B. Ook hier ontbreekt een bronvermelding.

In zijn onvolprezen reeks artikelen ‘Op zoek naar oude chewre-sjoeltjes in Amsterdam’, in Hakehilla heeft Carolus Reijnders de activiteiten van de vereniging ‘Nachaliël’ (“Erfdeel Gods’) beschreven. “In april 1925 had men plannen om sjoeldiensten te gaan houden in tuindorp Watergraafsmeer. Vanwege de ruime toepassing van een nieuw bouwmateriaal werd gesproken van het Betondorp. Door de groene omgeving en een ‘Brink’ als kern, maakte het een dorpse indruk. Het duurde tot voorjaar 1927 voor men kans zag een huissynagoge te stichten op het Zuivelplein, waardoor het bezwaar van de afstand naar de sjoel […] werd ondervangen. Daarna zijn er nog diensten gehouden in de Brinkstraat, waar ook een Joodse school was totdat men in october 1928 in het verenigingsgebouw Brink 1A een permanent onderdak voor de diensten vond.” Het Vereenigingsgebouw aan de Brink is ontworpen door architect Dick Greiner; de inrichting als synagoge voor ‘Nachaliël’ is van de hand van de architect Abraham Oznowicz (1892-1976), die toen opzichter was, o.a. op de bouw van de gemeentesynagoge in de Linnaeusstraat van J.S. Baars. Het sjoeltje aan de Brink zal waarschijnlijk zijn eerste werk als architect zijn geweest. Oznowicz woonde sinds 1925 in Betondorp, Ploegstraat 27 hs, aanvankelijk met zijn ouders en later met zijn gezin. De ruimte in het Vereenigingsgebouw die tot synagoge diende is thans in gebruik als Shri Guru Ravidass-tempel. Onderzoek in het bouwarchief van Stadsdeel Oost leert dat voor het gebouwtje in het bouwblok omgeven door de Veeteeltstraat, de Weidestraat, de Tuinbouwstraat en de Ploegstraat, op 12-12-1928 een bouwvergunning werd verleend. Aanvrager was de Algemene Woningbouwvereniging die de omliggende woningen in 1924 had laten bouwen. Gemachtigde van de opdrachtgever was de architect G. Versteeg, die ook de woningen had ontworpen. Het houten, met pannen afgedekte gebouwtje was bestemd als bergplaats en werd op de tekeningen dan ook als loods op schuur aangeduid. Op de plattegrond is een gedeelte van de ruimte afgescheiden voor schildermaterialen. De opslagfunctie heeft het behouden tot het in 1999 werd verbouwd tot politiesteunpunt. Heel ingrijpend was die verbouwing niet, in de achtergevel werden twee vensters toegevoegd, verder is het uitwendig nauwelijks gewijzigd. Het karakteristieke overstekende pannendak met raamstroken onder de goten bleef behouden. Er is geen enkele aanwijzing dat de loods van de AWV in de eerste zestig jaar een andere functie dan magazijn of werkplaats heeft gehad, voorzieningen en de vergunning daarvoor ontbreken. Het gebouwtje in de Tuinbouwstraat is bovendien gereed gekomen nadat de sjoel aan de Brink in gebruik was genomen. Een onbetrouwbare herinnering en een verkeerde interpretatie zijn waarschijnlijk de oorzaak van de mystificatie geweest, die ik hiermee hoop te hebben opgelost.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930 Geschiedenis 1931-1940 Geschiedenis 1961-1970

Weemoed en kwade geesten

Nol Gregoor onderzocht in zijn boekje De jongen die Werther Nieland werd was toch de oorzaak mocht zijn dat Gerard van het Reve (later Gerard Reve) zich zo ongelukkig en eenzaam voelde gedurende zijn jeugd in de Ploegstraat. Het wordt om eerlijk te zijn niet duidelijk in het boekje waarom dat zo was. Gevraagd aan broer Karel, geeft deze aan dat Gerard zich in iedere buurt of omgeving even ongelukkig zou hebben gevoeld. Om toch een beetje te begrijpen waar het ongeluksgevoel, het gevoel van doem dat Gerard in zijn jeugd ervaarde, vandaan komt nemen wij hieronder een tekst over uit het boekje; een tekst die op zijn beurt weer een weergave is van hetgeen Van het Reve op 11 december 1963 op de AVRO-televisie sprak in het kader van een serie Literaire Ontmoetingen.

Zoals ik al zei ben ik in Amsterdam geboren, en wel in de Van Hallstraat nummero 25 één hoog, maar van dat adres heb ik geen enkele herinnering. Ik zal niet veel ouder dan één jaar geweest zijn toen we verhuisden naar de toen allernieuwste uitleg van Amsterdam, het tuindorp Watergraafsmeer, ook wel onofficieel Betondorp genoemd, waar zich het grootste deel van mijn jeugd heeft afgespeeld. Gedurende ongeveer twaalf jaren woonden wij in het hoekhuis, in een soort pleintje van de straat, in het huis Ploegstraat 57.

Over deze hele buurt, de huizen, tuinen, daken, straten, pleintjes, heeft altijd voor mij een sfeer gehangen van onpeilbare diepe, onontkoombare weemod. “Lat elke hoop varen, gij die hier opgroeit”, aldus zou ik mijn gevoelens kunnen samenvatten. En dat geldt voor de buurt, de huizen, maar het geldt in zeker even grote mate voor de scholen die ik mij herinner. De bewaarschool aan de Zaaiersweg, een vierkant fortachtig gebouw zoals de progressieve stijl van die tijd voorschreef, gelegen aan de Grote Wetering, aan de tochtsloot aan de rand van Betondorp tegenover de grote begraafplaats. Dezelfde weemoed kleeft ook aan het gebouw van de lagere school, de Rozenburgschool aan het Zuivelplein, nu, even als de andere gebouwen van hetzelfde complex, niet langer als school in gebruik.

Vrees, gevaar, eenzaamheid, de huizen evenzovele grotten en holen, bewoond door onberekenbare demonen, dat is eigenlijk mijn jeugd. Al kan ik met de beste wil van de wereld niet verklaren waarom het zo is, evenmin als ik zou kunnen verklaren waarom ik in mijn leven niet één gelukkige dag gekend heb. De aanblik van elk huis, van elke kamer waarin zich een deel van mijn bestaan heeft afgespeeld, doet mij nu eenmaal huiveren. Evenals ook de aanblik van het huis waarin zich een groot deel van de handeling uit de novelle “De vakantie” voltrekt.

Noch heb ik het mezelf kunnen uitleggen, noch heeft iemand anders me ooit kunnen duidelijk maken waaom nu die alleronnozelste, onbenullige herinneringen mij als het ware kwellen en bespoken, als evenzoveke kwade om wraak schreeuwende nachtgeesten. En waarom ze weigeren me met rust te laten. Zo ook overweldigt mij een eveneens onverklaarbare treurigheid als ik voor het huis sta van de jongen die model gestaan heeft voor de lange novelle, misschien wel mijn beste werk, de novelle “Werther Nieland”. Men hoort wel eens iemand zeggen: “Ik wou dat ik weer 12 was, dat ik nog 16 was, dat ik nog eens een keer 25 was”, maar ik niet. Ik zou voor niets ter wereld opnieuw 16, 18, 20, 30 of 35 willen zijn. En zeker niet 16.

Ik voel mij hopeloos verlaten,

En in de schemerige straten

Schommelt de sneeuw omlaag.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930

Beton-woningbouw een mislukking

Het bekende communistische dagblad De Tribune heeft in een artikel van 9 februari 1925 zijn oordeel klaar: de beton-woningbouw in de Watergraafsmeer is een mislukking. En had de Tribune dit niet altijd al voorspeld…?

De Beton-woningbouw in de Watergraafsmeer is een mislukking

(M.J.V.) Men zich herinneren de voordracht van B. en W. van A’dam voor enkele jaren terug, tot het bouwen van woningen van beton in de Watergraafsmeer en dat wij daartegen bezwaar hebben gemaakt. Onze bezwaren waren n.l., dat beton niet poreus is en geen vocht doorlaat, en dat door temperatuursverschil, de muren aan de binnenzijde zullen aanslaan als vensterruiten en de woningen vochtig zullen blijken. Maar eenigen tijd later verscheen er in de pers een verklaring van Woningdienst, waardoor wij dachten, dat de heer Keppler volkomen onze bezwaren in den grond boorde. Wij lazen o.a.: “Het vooroordeel van het publiek tegen woningen van beton vervaardigd bestaat doorgaans in een vrees voor vochtigheid en saaiheid. Nóch voor het een, nóch voor het ander behoeft vrees te bestaan.”

Nu dat deze betonwoningen door de Gemeente in exploitatie zijn gebracht, blijken evenwel onze toenmalige geopperde bezwaren tegen den betonbouw toch volkomen juist te zijn. Wij lezen in het avondblad van “de Telegraaf” van 4 Febr. j.l. het volgende: “Wij ontvingen een schrijven van een bewoner van de Sikkelstraat (Betondorp) Watergraafsmeer, waarin hij zijn nood klaagt over de vochtigheid van zijn woning. Hij noemt den toestand onhoudbaar en vertelt o.a.:

“De muren zijn drijfnat en de schimmel zit een centimeter dik op de muren, het water loopt met stralen langs de ramen, zoo erg, dat zich hele plassen in de kamers vormen. Dat dit niet overdreven is blijkt uit het volgende, dat aan verschillende bewoners door den Woningdienst een andere woning is toegewezen en de oude woningen in reparatie gaan.” De inzender stelt daarna de vraag of deze resultaten niet het fiasco beduiden van den geheelen gemeentelijken betonbouw.

Toen wij ons naar aanleiding van deze klachten wendden tot den directeur van den Gemeentelijken Woningdienst, ir. A. Keppler, verklaarde deze, dat de betonhuizen aan de Sikkelstraat inderdaad behooren tot het minst geslaagde systeem, waarmede de gemeente een experiment heeft genomen.

“Inderdaad doen zich hierbij ernstige vochtigheidsverschijnselen voor, maar, zeide de heer Keppler, men moet niet denken, dat dit bij baksteen niet het geval is: in mijn eigen huis b.v. heb ik den last ondervonden van den laatsten storm en enormen regen. Men moet niet vergeten, dat onze kennis van baksteen-bouw reeds 12 eeuwen oud is, en dat bij den betonbouw – met uitzondering van een complex in Liverpool en ’n huisje in Santpoort – slechts met de ervaring van zes jaren wordt gewerkt.

Er zijn tal van systemen, die deze gebreken niet vertoonen, maar de bestaande fouten zijn alle te verbeteren, meende de heer Keppler. De gemeente neemt reeds volkomen proeven ten aanzien van warmte- en geluidgeleiding, zoodat alle eigenschappen van beton wetenschappelijk zullen worden vastgelegd. De bewoners moeten evenwel zooveel mogelijk medewerken, en onzerzijds gedaan wordt wat wij kunnen. Zij krijgen toch een andere woning, wanneer de oude wordt hersteld.

Juist om deze bezwaren te leeren kennen en de middelen, die in het buitenland hiertegen worden aangewend – vervolgde de heer Keppler – ben ik vorige week te Birmingjam en Londen, de ervaringen opgedaan met verschollende constructies, wezen bezichtigen. Ik moest daar tot mijn leedwezen dezelfde gebreken constateeren, als zich bij ons met sommige constructies hebben voorgedaan. Welke middelen men daartegen heeft aan te wenden, bepleisteren, betimmeren enz. staat helemaal nog niet vast.

Birmingham met een klein millioen inwoners, heeft echter 3 a 4 kleine betondorpen aangelegd, in den geest van ons Tuindorp Oostzaan, elk van 1100 a 1200 inwoners. Sinds ik daar 3 jaar geleden was, zijn (evenals in Becontree bij Londen) de betonconstructies, en ook het uiterlijk aanzien veel verbeterd. Ik meen daarom: dat wij de proef moeten doorzetten en de nieuwe taktiek moeten blijven toepassen. Ik neem daarbij hetzelfde standpunt in als de Engelsche Staatscommissie voor het onderzoek naar nieuwe bouwmethoden, die in haar tweede voorlopig rapport warm den betonbouw aanbeveelt. Dat een man als Sir Ernest W. Moil voorzitter dier commissie is, zegt genoeg.”

Het voornaamste en wel doorslaggevende argument van den heer Kepler c.s. voor den betonwoningbouw, was, dat de hooge stichtingskosten der baksteenwiningen noodzakelijk hooge huren met zich meebrengen en dat door betonbouw de stichtingskosten der woningen aanmerkelijk zouden kunnen verminderen, waardoor lagere huren zouden kunnen worden bedongen. Ook hierin heeft de Gemeente met haar betonbouw volkomen gefaald, want de betonwoningen doen op het moment een huur van 6 tot 9 gulden per week. Wie of inplaats van de woninghuurders de voordeelen van deze technische nieuwigheid in het bouwbedrijf opstrijken, kunnen zien uit één enkele zinsnede uit het “Tijdschrift voor Volkshuisvesting” 1923: “Hoewel beton theoretisch groote voordeelen moet opleveren, blijkt hiervan in de praktijk heel weinig. Dit wordt toegeschreven aan het feit, dat de beton-firma’s hun prijzen regelen naar den baksteen-bouw en er slechts zooveel onder blijven als noodzakelijk is om te concurreeren.”

De heer Keppler heeft dus met zijn betonwoningbouw ernstig pech. Wat de technische onvolmaaktheid in den betonbouw betreft, deze zal men wel overwinnen. Maar wat het streven betreft van den heer Kepler naar het drukken van de stichtingskosten der woningen en der huurprijzen, kunnen wij hieruit weer leeren, dat het kapitalisme niet uit te hollen is, dat de sociaal-democraten eigenlijk in de praktijk zich zelve weerleggen. Met al hun nieuwigheden als betonbouw en Gem. melkcentrale enz. in A’dam, doen de Soc.-dem. alsof zij heele wereldbewegers zijn en maken zij zich zelve nog wij, dat zij heel wat beteekenen voor de arbeiders.

Terwijl verbetering der techniek in een geordende maatschappij meer geluk voor de groote volksmassa zal moeten brengen, brengt zij nu binnen deze huidige kapitalistische maatschappij toename der uitbuiting ten bate van een klein groepje parasieten.

Daarom op voor de dictatuur van het proletariaat!

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930

Onderlangs gereed

Uit het Algemeen Handelsblad van 16 mei 1927

PLANTSOEN EN LENTEFEEST

Vreugde in Tuindorp Watergraafsmeer

Zaterdagmiddag om en nabij halfdrie – halfvijftien heet dat in het nieuwe spoorboekje – is Amsterdam weer een plantsoen rijker geworden. In deze lentetijden is dat een welkom ding.

Het nieuwe plantsoen draagt den naam van “Plantsoen Onderlangs” en is gelegen in het tuindorp Watergraafsmeer, of om duidelijker te zijn, tusschen het “Betondorp” en de Weesperzijde. In de lente is, zoo schreven wij, de aanwinst van een plantsoen een welkom ding; doch hier is dit nog meer het geval, daar het onmiddelijk naast de grauwe en geestelooze betonnen blokkendozen gelegen is die tezamen het Betondorp vormen en zoo aan deze cementen eentonigheid in de tooekomst nog eenige fleur zal geven.

De bewoners van het tuindorp hebben het gereedkomen van het “Plantsoen Onderlangs” wel gewaardeerd. Gistermiddag is er feest geweest ter eere van de opening ervan: er was een aardige optocht van kinderen met vlaggen door de straten van dit landelijk deel van de hoofdstad, er was muziek, dan kwam de officieele opening van het plantsoen waarbij wethouder Ter Haar het woord voerde en tenslotte was er een buitengewoon aardig lentefeest met reidansen waarbij de kinderen van het Tuindorp hun liedjes zongen; een alleraardigste vertooning die door zeer velen werd gadegeslagen, terwijl ook de zang van een kinderkoor, dat onder Hespe’s leiding zich hooren deed veel luisteraars trok.

Bij de openstelling van het “Plantsoen Onderlangs” dat langs den dijk gelegen is en dat behalve van het dorp met breede trappen van den hooger gelegen weg bereikbaar is hield de heer J. der Haar Jr. een rede waarin hij herinnerde aan het “Onderlangs en Bovenover” bij Arnhem met zijn onvolprezen natuurschoon. Het gemeentebestuur heeft hier naast de straten ook een stuk natuur gemaakt, waarin men het stads gewoel zal kunnen ontvluchten. De mensch heeft immers behoefte af en toe eens tot zichzelf in te gaan, na te denken over zijn diepste wezen – tot zijn geestelijk en lichamelijk welzijn. De natuur leert ons open oog te hebben voor haar schoonheid en daarom, zoo ongeveer zeide spr., verheug ik mij over dit plantsoen. Amsterdam heeft er een stukje natuur bij gekregen.

De heer Ter Haar besloot zijn rede met allen op te wekken het plantsoen te sparen en te ontzien, daarna verklaarde hij het namens het gemeentebestuur voor geopend. De voorzitter van de commissie die de feestelijkheid op touw gezet had, dankte vervolgens met een korte toespraak den wethouder voor zijn woorden; daarna begon op de groote speelplaats het lentefeest, dat ondanks regenbuien niet gestaakt werd.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930 Geschiedenis 1931-1940

Joods Betondorp

Uit het boekje Samuel Verdoner. De laatste gazzen van de Indische Buurt.

Samuel Verdoner, de laatste gazzen van de Indische Buurt

Samuel Verdoner

Achtergrond en familierelaties

Van de jonge jaren van Samuel Verdoner en Marie Wagenaar weten we weinig. De vader van Samuel, Moses, wordt in 1875 in Londen als oudste zoon geboren, waar zijn ouders, sigarenmaker Benedictus Mozes Verdoner en Kaatje Verdoner-Wagenaar na hun huwelijk in 1874 een kortstondige periode verblijven. In ieder geval in 1884 is de sigarenmaker weer terug in Amsterdam, waar nog meer kinderen geboren zullen worden. Benedictus Mozes Verdoner en Kaatje Verdoner-Wagenaar wonen gedurende de jeugd van Samuel op Blasiusstraat 92-2 wonen, waar beiden in 1927 overlijden. De vader van Samuel, Mozes, trouwt in 1899 met Naatje Zurel. Naatje is een dochter van Joachim Benedictus Zurel en Marianne Mozes Marcus Bonnettemaker is in 1871 geboren en vier jaar ouder dan haar man. Het is een huwelijk op relatief late leeftijd; de bruid loopt al tegen de dertig. Mozes is waarschijnlijk diamantbewerker.

Over het beroep van Joseph Wagenaar (1880), vader van Marie, hebben we verder geen aanwijzingen. Joseph is getrouwd met Kaatje Zurel (1884), een halfzus van Naatje Zurel, de moeder van Samuel. Joachim Benedictus Zurel is namelijk na de vroege dood van zijn echtgenote hertrouwd met Aaltje Wagenaar en heeft daar nog zeven kinderen bij gekregen, waaronder Naatje. Joseph Wagenaar is de zoon van Samuel Abraham Wagenaar en Maria Zurel. Het familieverband van Joseph met Aaltje Wagenaar, de moeder van zijn echtgenote Kaatje Zurel, is niet helemaal te achterhalen. Maria Zurel is de zuster van Joachim Benedictus Zurel en daarmee de tante van Kaatje en Naatje. Duidelijk is dat er zeer veel onderlinge familiebanden zijn tussen de families Verdoner, Wagenaar en Zurel.

Vroege jeugd

Samuel Verdoner wordt geboren op woensdag 25 oktober 1911. Zijn oudste broertje, Benedictus, is dan al 11 jaar, en broertje Joachim 9 jaar. Jozef Jacob is zeven jaar en zusjes Marianne en Kaatje respectievelijk vijf en vier. Mozes en Naatje zullen blij zijn geweest met de geboorte van weer een gezonde zoon, na de vroege dood van jongetjes Abraham en Izaäk. Latere kinderen van het echtpaar zijn Nathan (1914), Abraham (1916) en Alida (1918). Alida zal de enige van de kinderen zijn die de oorlog overleeft. Het is niet bekend waar de familie Verdoner-Zurel woonde in deze jaren. Van de vroege jeugd en lagere schooltijd van Samuel zijn we dan ook niet op de hoogte. Wel moet de jongen op vroege leeftijd belangstelling gekregen hebben voor een godsdienstige opleiding. Dat is bijzonder, omdat in de directe familie geen geestelijke functies voor lijken te komen. Wel is het gezin orthodox.

Marie Wagenaar wordt geboren op zaterdag 21 augustus 1914. Broertje Samuel is dan zeven jaar oud, en zusje Alida wordt juist op diezelfde dag vijf jaar. Het gaat niet goed met de gezondheid van vader Joseph Wagenaar. Tot groot verdriet van moeder Kaatje overlijdt haar echtgenoot op 17 oktober 1917. Het gezin woont dat op de Nieuwe Kerkstraat 1c, maar zal spoedig verhuizen. Het is helaas niet bekend wat het beroep van Joseph was, noch hoe moeder Kaatje zich alleen met drie kinderen door het leven sloeg. Mogelijk valt dit nog te achterhalen via het nageslacht: zowel moeder Kaatje als Samuel en Alida overleven de oorlog en overlijden in de jaren 1970 en 1980 in Amsterdam. Er moeten nog kinderen of kleinkinderen van de twee laatsten zijn, die wij echter in het kader van dit boekje niet meer wisten te achterhalen voor informatie.

Schooljaren

Samuel Verdoner zal zijn opleiding tot godsdienstonderwijzer na zijn lagere school begonnen zijn. Waarschijnlijke woonde de familie toen al in Betondorp, op Brinkstraat 55. Zij zijn er eerste bewoners van het zojuist opgeleverd pand.

Brinkstraat ca. 1925, blok nummers 19-63

Jaap Meijer herinnert zich in een van zijn vele uitgaven over Joods Amsterdam hoe Samuel elke dag van Betondorp naar de Rapenburgerstraat kwam lopen, waar het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium gevestigd was. Dit seminarium was per Koninklijk Besluit in 1814 opgericht als opvolger van Beth Hamidrasj Ets Haim, waar kinderen van minvermogenden in de achttiende eeuw kosteloos opgeleid werden. Volgens Meijer bleef er altijd een sfeer van armoede en weldadigheid rond de school hangen, die gevestigd was in een achttiende eeuws pand op nummers 175-179. De school werd gemoderniseerd door de grote rabbijn Joseph Hirsch Dünner, die na zijn dood in 1911 als rector opgevolgd werd door Philip Joachim Benjamin Gobits. Gobits werd in 1917 op zijn beurt opgevolgd door conrector  (sinds 1880) Lion Wagenaar, die rector zou zijn tot 1930, in de periode dat Samuel zijn opleiding doorliep. Rond 1930 rondt Samuel zijn opleiding af. Hij is dan gediplomeerd godsdienstonderwijzer

Eerste publieke optredens Samuel Verdoner voor Nachaliël

Verdoner studeert in 1930 af als godsdienstonderwijzer, maar is al enige tijd actief bij de jeugd-sjoel van de Joodse vereniging voor Amsterdam Oost, Nachaliël. Nachaliël, onder voorzitterschap van rabbijn Philip Coppenhagen en onder leiding van Moré Levie Hirschel, de latere conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana, wordt in 1922 opgericht in Amsterdam Oost en in de eerste jaren van haar bestaan een zwervend bestaan. De vereniging heeft zich ten doel gesteld bij de joodse bevolking van Amsterdam Oost het godsdienstig leven zoveel mogelijk te versterken door het geven van leeroefeningen op maandag- en donderdagvond (Rashie Tora-verklaring) en het organiseren van voordrachten en lezingen. Nachaliël is vooral gericht op de nieuwe wijken met een focus op de Watergraafsmeer en omgeving. De grotere bijeenkomsten vinden daarbij plaats in gebouw Oost-Indië op Middenweg 14-16. Amsterdam Oost heeft een grote joodse bevolking en er zijn veel verenigingen en buurtsynagoges, waaronder in de Indische Buurt, de Dapperbuurt, de Watergraafsmeer en diverse nabij de Weesperzijde. In Amsterdam Oost is echter nog steeds geen sprake van een echte grote synagoge, en daar wil Nachaliël zich hard voor maken.

Levie Hirschel

Vanaf ongeveer 1909 is er al sprake van georganiseerd joods leven in de oud-Watergraafsmeer. In eerste instantie is er een bidlokaal op een particulier adres, Paul Krugerstraat 20 bij L.J. Dünner. Vanaf 1910 is er ook een echt synagogelokaal actief, van de Vereeniging ter bevordering der belangen van Joden te Watergraafsmeer, op de Linnaeusparkweg 1. S.A. Hammelburg wordt er als als godsdienstonderwijzer en gewreleraar benoemd. Al gauw ontstaat behoefte aan uitbreiding en worden adressen aan het kerkbestuur gestuurd. De financiën zijn echter het hoofdprobleem. De opening van de eerste joodse godsdienstschool in de Watergraafsmeer vindt op 1 januari 1913 plaats, met als hoofd J.S. Roos en als onderwijzer J. de Groot. Deze school trekt in een tijdelijk gehuurd pand op Linnaeusstraat 95.

Linnaeusparkweg 1

Dit oud-Watergraafmeers synagogelokaal zal lange tijd blijven bestaan en tot de opening van de synagoge aan de Linnaeusstraat de synagoge van de Watergraafsmeer zijn.

De nieuwe vereniging Nachaliël dringt zoals gezegd sterk aan op het oprichten van een grote synagoge in Amsterdam Oost. De vereniging richt in 1924 het volgende, door maar liefst 282 bewoners ondertekende, adres aan aan het kerkbestuur van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge:

Weled. Heeren,

Op verzoek van eenige bewoners van A’dam Oost heeft het Bestuur der Vereeniging “Nachaliël” gaarne zijn steun verleend bij het verkrijgen van handteekeningen van hen, die met rechtmatig verlangen uitzien naar den bouw eener synagoge in dit stadskwartier.

Het Bestuur van bovengenoemde Vereeniging heeft als resultaat van dien steun de eer, Uw geacht College hierbij een adres te doen toekomen voorzien van de handteekeningen van 282 personen, die allen zonder eenigen aandrang van derden, hunne namen onder dit adres geplaatst hebben, hopende dat dit adres bij Uw geacht College den indruk moge vestigen, dat de bouw van een nieuwe synagoge in A’dam-Oost eindelijk eens werkelijkheid moge worden.

Het zal Uw geacht College bij het nazien der lijsten bijzonder moeten opvallen, dat het aantal handteekeningen uit Oud-Watergraafsmeer zeer klein is, hetwelk zijn oorzaak vindt in de meening van die bewoners (die verreweg het grootste aantal bewooners van het tegenwoordig bidlokaal vormen) dat bijgaand adres geheel overbodig is, omdat Uw College volgens hunne opvatting reeds eenige jaren overtuigd moet zijn van den noodzakelijkheid van den bouw eener synagoge in A’dam-Oost.

Het Bestuur van “Nachaliël” hoopt echter, dat Uw geacht College, door ten spoedigsten den Kerkeraad een voorstel te doen toekomentot definitieve voorziening in de behoefte aan een synagoge enz. zal toonen, dat het ernstig rekening wil houden met de godsdienstige belangen van de in A’dam-Oost wonende Joden, want het is er van overtuigd, dat, hoe langer de tegenwoordige toestand bestendigd blijft, des te grooter de onverschilligheid, vooral bij het opgroeiend geslacht, zal worden, ten opzichte van den godsdienst, de Gemeente en hare instellingen. Desgewenscht is het gaarne bereid, bijgaand adres mogelijk toe te lichten.

De door Nachaliël gevraagde synagoge zal er te zijnertijd inderdaad komen, en in 1928 aan de Linnaeusstraat geopend worden. Of de opening zo goed is voor het Joodse leven is nog maar de vraag, want de nieuwe synagoge blijkt een forse aanslag te doen op de opkomst in alle buurtsynagoges in Amsterdam Oost.

Synagoge Linnaeusstraat

Het nieuwe, in ongeveer 1924/1925 gereed gekomen Tuindorp Watergraafsmeer, ook wel Betondorp genoemd, is voor Nachaliël een interessant ontwikkelingsveld voor Joods leven. Er wonen inmiddels 100 joodse gezinnen in Betondorp. Daarom organiseert de vereniging op 21 april 1925 een avond in café van de Vuurst bij de Hartveldschebrug, om de gemeenschappelijke belangen van de Joodse bewoners van Betondorp te bespreken. Een twintigtal personen bezoekt de vergadering, waar Hirschel en Coppenhagen spreken. Over het algemeen is er bij de aanwezigen – behalve twee personen die zich tegen iedere godsdienst verklaren – genoeg animo te vinden om de onderneming door te zetten. Er wordt een commissie opgezet om de zaak verder uit te werken en een grote propaganda-avond te organiseren, die op zondagavond 7 juni 1925 plaatsvindt in café de Reiger te Diemen.

Op deze avond, waarop rabbijn M. de Hond spreekt, geven zich 20 nieuwe leden op voor Nachaliël. Mogelijk is Samuel Verdoner daarbij.

Samuel komt vermoedelijk voor de eerste keer van zijn leven in de krant in het tiende nummer van Nachaliël, uit juli 1926 Hij is een van de jongens die zich hebben opgegeven voor het oefenen in de voorzang.

Verenigingsgebouw op de Brink

Samuel schijnt talent te hebben, want bij de opening van de synagoge in Betondorp, die in eerste instantie op Zuivelplein 24 wordt ingericht, krijgt hij een rol, zoals in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 22 april 1927 te lezen staat. In deze eerste dienst in Betondorp gaat de heer van Collem in gebed voor, terwijl “Jongenheer Verdoner, leerling Seminarium” zich uitstekend van zijn taak als Baäl Kourei (voorlezer der Thora) kwijt. Samuel is dan 15 jaar oud. De synagoge van Betondorp zal al gauw verhuizen naar het verenigingsgebouw op Brink 1.

Samuel is dus een succes als Baäl Kourei en krijgt als dusdanig al spoedig een vaste functie als voorlezer bij de synagoge in Tuindorp Watergraafsmeer. Intussen is hij op het seminarium in de afrondende fase terechtgekomen. Op 15 november 1929 verschijnt er een bericht in de Telegraaf en andere bladen dat Samuel Verdoner te Amsterdam geslaagd is voor de maatschappelijke vakken van het examen van de rang Israëlietisch godsdienstonderwijzer. Na een jaar – in oktober 1930 – slaagt Samuel ook in de godsdienstige vakken van het examen van de rang Israëlietisch godsdienstonderwijzer. Samuel is nu afgestudeerd en kan naar werk gaan zoeken.

Maar werk vinden is nog niet zo gemakkelijk in die tijd. In de synagoge te Betondorp, waarvan het bezoek nu stationeert wegens onder andere de opening van de nieuwe grote synagoge aan de Linnaeusstraat, is al een vaste gazzen in de heer van Kollem. Weliswaar blijft Samuel Baäl Kourei en mag hij bij het Chanooka-feest op 14 december 1930 in het Verenigingsgebouw op de Brink de lichten aansteken, maar veel toekomst lijkt hier niet te zijn. Toch neemt hij in 1931 als secretaris plaats in de propagandacommissie, die het Joods verenigingsleven in Betondorp nieuw leven moet inblazen. Maar het blijkt kwakkelen in Betondorp, zullen ook de komende jaren bewijzen.

Samuel moet dus op zoek naar een plek waar hij zich werkenderwijs nuttig kan maken, nu hij afgestudeerd is. Dat kan als godsdienstonderwijzer, maar ook als geestelijk functionaris. In mei 1931 mag onze afgestudeerde seminarist als proef voorzingen in de synagoge van de vereniging Sjoloum Wereingous in Amsterdam Noord, in verband met een vacante voorzangersplaats aldaar. Er wordt zelfs een klein grapje over dit gegeven gemaakt in de Joodsche Jeugdkrant Betsalel. Hoe dit proef-voorzingen is gegaan vermelden de kranten helaas niet, maar het lijkt er niet op dat Samuel door de proef heen is gekomen. Er is dan ook verder niets meer van voorzangactiviteiten door Samuel Verdoner voor Sjoloum Wereingous meer te vernemen.

Wel mag Samuel vanaf oktober 1931 op woensdagavond godsdienstlessen gaan geven voor Nachaliël, Thouro (de wet) met uitleg uit de bekende Rashie-vertaling van A.S. Onderwijzer. Dit is in die tijd de beproefde methode in de godsdienstschooltjes verspreid door de hele stad.

Voor zover bekend vindt de eerste kennismaking van Samuel met Rechouwous, de Joodse vereniging voor de Indische Buurt, waar hij zo’n belangrijke rol zal spelen, op zaterdag 24 december 1931 plaats. Samuel is  dan spreker op een bijeenkomst genaamd Sjabbosmiddag, een jongensbijeenkomst voor jongens van 9 jaar en ouder, die gehouden wordt in de woning  van Hartog de Vries, de beheerder van de Joodse begraafplaats Zeeburg, op Zeeburgerdijk 226. Mogelijk is dit een interessante nieuwe kring voor Samuel, die in Betondorp een beetje uitgegroeid lijkt in zijn mogelijkheden.

Rechouwous

In november 1925 wordt in de Indische Buurt in Amsterdam Oost officieel opgericht Rechouwous, de Joodsche Vereeniging voor de Indische Buurt, met als voorzitter lompenhandelaar Levie Vuisje uit de Eerste Atjehstraat, die geruime tijd het voorzitterschap van de vereniging zal vervullen. Erevoorzitter is rabbijn Coppenhagen, die ook een van de belangrijke aandrijvers is geweest bij het tot stand komen van de vereniging. Secretaris is Hartog de Vries, beheerder van de Joodse begraafplaats Zeeburg. In eerste instantie heeft de vereniging uitsluitend de beschikking over de woning van de beheerder van de Joodse begraafplaats, maar trekt al spoedig in een als synagoge ingerichte woning op Molukkenstraat 89, waar nu de Albert Heijn zit en een gedenkplaat de voormalige synagoge vandaag de dag herdenkt.  De vereniging kent een voorspoedige start in de nieuwe Indische Buurt en gaat zelfs over tot het uitgeven van een eigen Joodse buurtkrant. Voorzanger is in eerste instantie de heer Salomon Vuisje (zoon van Levie Vuisje, later betrokken bij de Talmud Tora-school aan de Kraaipanstraat, en spoedig als gazzen opgevolgd door L. Gobes) en kourei de heer Prins. Er worden vanuit het gebouw in de Molukkenstraat allerlei cursussen voor Joodse buurtbewoners georganiseerd, er zijn een dames- en een jeugdafdeling, een Sabbathvereniging en men streeft zelfs naar Joods middelbaar onderwijs.

Belangrijk item voor Rechouwous, dat als doelstelling heeft afgedwaalde geloofsgenoten in de buurt terug te winnen voor het Jodendom, zijn de herhaalde pogingen van het Leger des Heils algemene middagen te organiseren waar Joodse kinderen ook welkom zijn.

In eerste instantie groeit de vereniging snel en lopen de zaken voorspoedig. De oprichting van de door Nachaliël zo gewenste grote synagoge aan de Linnaeusstraat in 1928 is echter een grote slag voor Rechouwous, en overigens ook voor de synagoge in de Commelinstraat in de naastgelegen Dapperbuurt. Het ledental begint begin jaren dertig aanzienlijk terug te lopen en de locatie Molukkenstraat kan niet langer gehandhaafd worden. Het is bij dit Rechouwous in zwaar weer waar Samuel Verdoner eind 1931 aanspoelt, en in het bijzonder bij de jeugdafdeling Tsingerei Rechouwous, die samenkomt in het huis van Hartog de Vries. De activiteiten die hij hier in eerste instantie organiseert zijn zaterdagmiddagen voor de jeugd. Deze activiteiten zijn door Rechouwous in eerste instantie in het leven geroepen om de opgroeiende jeugd te beschermen tegen de boze invloeden van buitenaf. Het gaat daarbij niet alleen om de kwalijke proselytiserende activiteiten van het Leger des Heils, maar ook om het rondhangen in de seculiere omgeving van de Indische Buurt in het algemeen. Overigens blijft Samuel ook zijn activiteiten voor Nachaliël ontplooien en geeft daar nog steeds Thouro.

Het is mogelijk tot waarschijnlijk dat Samuel ook al een baan heeft in deze periode. Er bestaat een onbevestigd bericht dat hij sinds 1931 als inval-, hulp- of in ieder geval niet vaste godsdienstonderwijzer actief is, met een tijdelijke aanstelling. Het is goed mogelijk dat hij hier collega is van Salomon Vuisje, en door deze geattendeerd wordt op Rechouwous. Pas in 1937 zal Samuel Verdoner officieel als vaste onderwijzer aangesteld worden door de Kerkeraad van de Nederlandsch Israëlietische Hoofdsynagoge. Mogelijk nog later is hij godsdienstonderwijzer aan de Talmoed Thoraschool in de Kraaipanstraat. Het is moeilijk zicht te krijgen op het uitoefenen van het godsdienstonderwijs door Samuel Verdoner.

Ontplooiing

We komen begin 1932 Samuel ook voor de eerste keer als openbaar spreker tegen, in jaargang 6 nummer 7 van het blad Nachaliël.

Een bijzonder feest

Voor de Sjoelbezoekers van Tuindorp-Watergraafsmeer was het Sjabbos Besjallach een bijzonderen dag immers het echtpaar Gans vierde zijn 50-jarige Echtvereeniging, terwijl tevens de heer Gans 75 jaar werd. Bij die gelegenheid was zijn zoon, de Heer I. gans, de populaire Directeur der Joodsche Invalide, uitgenoodigd om de dienst te leiden. De Heer I. Gans ging op uitnemende wijze voor in deze ochtendienst, waarbij flink geofferd werd. De heer Gans, de geachte jubilaris, werd met bijna alle Mitzwous vereerd en na het lezen uit de Touroh door den trouwen Jeugdsjoelbezoeker David Cohen, hield de heer S. Verdoner een predikatie tot de familie Gans naar aanleiding van de volgende teksten.

Mozes zei: “Dit is de zaak, die de E. geboden heeft: een Omer vol er van zal ter bewaring zijn voor uw nageslacht; opdat zij zien zullen de spoijs, die Ik u in de woestijn te eten heb gegeven, toen ik U uit het land Egypte gevoerd heb.”

Mozes zei tot Jehosoea: “Kies ons mannen uit en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik mij op den top van den heuvel plaatseb, met den staf Gods in mijn hand.”

Spr. vergeleek den Heer Gans met Mozes, omdat hij het steeds is, die de Joodsche Betondorp-bewoners opwekt tot trouw Sjoelbezoek, opdat deze Sjoeldiensten behouden blijven. Aan het einde van de dienst zongen de Gazzen en de Heer Verdoner samen nog Omar Rabbi El’ozor, hetgeen zeer in de smaak viel en dan nog allen gezamenlijk het slotgebed. Een hartelijk jejasjeir kougago viel dan ook den heer I. Gans ten deel en daarmede was deze feestdienst ten einde.

Grote veranderingen dus, de dood van moeder, verkering en verhuizing. Samuel studeert ook nog en zal in september 1932 ook zijn sjouget-diploma, het diploma voor ritueel slachten, behalen. Samuels ster is rijzende in de wereld van de Joodse verenigingen in Amsterdam Oost. De Sjabbosactiviteiten worden uitgebreid met de mogelijkheid voor jongens die thuis geen Seideravond kunnen vieren, dit na opgave op Zeeburgerdijk 226 te komen doen. Hierbij speelt Samuel een belangrijke rol. Uit een verslag van het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 6 mei 1932 nemen wij het volgende over.

Donderdag 21 april j.l. den tweeden Seideravond, heeft “Tsengierei Rechouwous” voor hare jonge leden de gelegenheid opengesteld, om den seider te vieren. Daar er al spoedig, na de Seideraankondiging, ook vele verzoeken van niet-leden bij het bestuur binnenkwamen, besloot het ook deze toegang te verlenen. In het clublokaal, dat Zeeburgerdijk 226 gevestigd is, had de fam. de Vries de seidertafel reeds op onberispelijke wijze ingericht. Nadat alle aanwezigen hartelijk waren verwelkomd, sprak de heer S. Verdoner eenige waardeerende woorden, wegens de keurige wijze, waarop alles georganiseerd was. Spoedig werd het woord gegeven aan den heer M. Ansel, die de leiding van den “voor-Seider” op zich genomen had, van welken taak hij zich op loffelijke wijze kweet, evenals genoemde heer Verdoner, die als leider van den “na-seider” functioneerde. Het geheel had dan ook een vlot verloop, dank ook zij de diverse leiders, die, zoo vaak dit noodig was, assisteerden. Natuurlijk werd het, voor de kinderen, niet onbelangrijke gedeelte van den Seider, “men ete naar welgevallen”, niet vergeten. Toen dien avond het geluid van het laatste “arme lam” weggestorven was, bedankte de heer L. Gobes alle aanwezige leiders voor de eminente wijze, waarop allen zich van hun vrijwillige taak gekweten hadden. Ook de verschillende schenkers van giften, die den seider hebben mogelijk gemaakt, werden niet vergeten. Tenslotte dankte spr. den heer en mevrouw de Vries voor alle medewer­king, die de vereeniging van hen ondervindt. De heer de Vries drukte vervolgens de ouders, die ondertusschen waren binnengekomen, op het hart, hun kinderen naar de Joodsche school en op Sjabbos naar Ts. Rech. te zenden. Nadat de heeren Ansel, Verdoner, de heer Kleinhaus en mej. Wegloop nogmaals bedankt waren voor de opofferingen, die zij zich getroost hadden, spoedden zich de kinderen, uiterst voldaan, naar huis.

Louis Gobes is in die tijd gazzen van Rechouwous. Hij is iets ouder dan Samuel en geboren in Griethausen, net over de Duitse grens. Hij is al sinds 1927 (op ca. 17-jarige leeftijd) betrokken bij Rechouwous en is vermoedelijk ook een leerling aan het seminarium geweest. In 1929, na het vertrek van Salomon Vuisje als voorzanger – deze geeft nog wel de volwassencursussen – mag hij proefdienst afleggen bij Rechouwous en het lukt: Louis wordt aangenomen als voorlezer/voorzanger van Rechouwous.

Samuel blijft de jeugdactiviteiten op de zaterdagmiddag begeleiden, onder leiding nu van Louis, en blijft voorlopig ook in de Betondorpse synagoge van Nachaliël actief, waarbij hij nog steeds Kouro is en ook verantwoordelijk is voor versieren van het gebouw. Ook mag hij bij het Chanoeka-feest van Nachaliël de kinderen toespreken. Het gaat niet zo goed met Nachaliël. Er is sprake van stagnatie in het ledenbestand en deelnemers aan activiteiten nemen af. Het is überhaupt algemene malaise in het Nederlands Jodendom in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Zelfs de grote Duitse Amsterdamse synagoge moet vanwege een gebrek aan bezoekers gesloten worden. Daar komt in Amsterdam Oost nog bij dat zoals gezegd de kleine buurtsjoeltjes ook nog eens concurrentie kregen van de grote synagoge aan de Linnaeusweg. Wat als een zorgvuldig plan tot herstel van het jodendom – het stichten van buurtsynagoges – met name door rabbijn Coppenhagen was opgezet, begint in elkaar te storten. Om over de ontwikkelingen in nationaal socialistisch Duitsland nog maar te zwijgen.

Het is bij Nachaliël dat Samuel voor zover bekend voor de eerste keer volwassenen in het openbaar mag toespreken, bij het afscheid van de gazzen van de jeugd-sjoel van Nachaliël, leeftijdgenoot Meijer Druijff, die sinds 1925, op zijn 17e, al gazzen is bij de jeugd-sjoel. Het schijnt geen bijzondere toespraak geweest te zijn gezien de zeer beperkte samenvatting in het artikel in het Nieuw Israëlietische Weekblad van 27 januari 1933. Samuel is niet iemand die zich op de voorgrond dringt. Dat blijkt ook wel bij de seideravonden voor de jeugd van Rechouwous, die nog steeds gehouden worden. Hij krijgt hier concurrentie van de al eerder genoemde Machiel Ansel, iets jonger dan hij, die samen met hem de leider van de bijeenkomsten en van de activiteiten van Tsjengerei Rechouwous wordt. Machiel Ansel is een streng orthodoxe jongen die hoopt ooit rabbijn te worden, waar hij ook voor gaat studeren, om in 1935 tot rang van godsdiensthoofdonderwijzer te worden bevorderd. Ook Machiel zal in de oorlog door de nationaal socialisten om het leven worden gebracht.

Op 26 augustus 1933 verloven Samuel Verdoner en Marie Wagenaar zich met elkaar. “Geen ontvangdag”, staat er op de kaart. Het is niet duidelijk wat en of dat iets te betekenen heeft. In ieder geval is er weinig sprake van uitbundigheid. Samuel vertrekt in het jaar 1933 ook definitief bij Nachaliël. Zijn vertrek, alsdus het jaarverslag van de vereniging, laat een leemte achter die niet gemakkelijk is op te vullen. De reden voor Samuel om te stoppen is waarschijnlijk de verhuizing van het gezin uit Betondorp geweest, na de dood van moeder Naatje.

De synagoge in Betondorp blijft nog vele jaren in stand en het laatste bericht wat wij er van horen staat in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 13 oktober 1939.

Het is niet bekend hoe het met deze synagoge is afgelopen, maar na de oorlog bestond ze niet meer.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930

Betondorp Buurtmuseum

Vorige week binnengekregen voor het Betondorp Buurtmuseum: twee oude ansichtkaarten uit 1925, de Schovenstraat en de Weidestraat. Heb jij ook voorwerpen die een mooie plaats in het Betondorp Buurtmuseum zouden kunnen vinden, bijvoorbeeld ansichtkaarten, boekjes van oude verenigingen of wat dan ook? Stuur dan even een mailtje via betondorp100@gmail.com.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1924-1930 Geschiedenis 1931-1940 Geschiedenis tot 1924

Gooische Stoomtram

In 1867 ziet het landschap van de Watergraafsmeer nog leeg en ongerept uit, met name op de plek waar tegenwoordig Betondorp ligt. Dat valt op onderstaande kaart goed te zien.

Twee ontwikkelingen zullen grote invloed gaan uitoefenen op het zuidoostelijk deel van de Watergraafsmeer. Dat zijn de Gooische Stoomtram en de verplaatsing van de Oosterbegraafplaats. In dit artikel wordt kort de komst, bloei en ondergang van deze onderneming besproken.

De Oosterspoorlijn bracht in 1874 een prima treinverbinding van Amsterdam naar Weesp, Naarden-Bussum, Hilversum en verder tot stand, maar er was ook behoefte aan een lijn naar Diemen. Dit werd de tramlijn Amsterdam-Laren. In eerste instantie werd in 1880-1881 het eerste traject aangelegd over de Middenweg naar de Hartvelderbrug. Later in 1881 werden ook de stations Muiderberg en Naarden geopend en in 1882 werd Laren bereikt. De dienst werd weer opgeheven in 1940, maar op de Middenweg werd het spoor vervangen door een dubbelzijdig tramspoor naar Betondorp en voetbalstadion de Meer. Hierover later meer.

De Gooische Stoomtram werd ook wel de Gooische Moordenaar genoemd, omdat in totaal maar liefst 117 mensen omkwamen bij een botsing met het stille gevaarte. Op de Middenweg was een station van de Gooische Stoomtram. Het gebouw van het hoofdkantoor van de voormalige Gooische Stoomtram is nog te zien op Middenweg 65. Hieronder het eindpunt van de tram bij de Van Musschenbroekstraat bij het Rhijnspoorplein (dank lezer Aart Janszen).

De halte nabij het toekomstig Betondorp heette Walenburg, naar de naam van de Rotterdamse aannemer die daar een aantal huizen langs de Middenweg had gebouwd. Het is schrijver dezes niet helemaal duidelijk waar die halte gelegen heeft. Soms wordt Middenweg 88 genoemd, soms ook Middenweg 158-160-162-164-166. Aanvullende informatie welkom!

Hieronder nog een foto van de Gooische Stoomtram op het zuidelijk deel van de Middenweg, met zich naar het Noorden. Op de foto daaronder, die van de Ringdijk bij de Hartvelderbrug genomen is, is aan de linkerzijde het toekomstige Betondorp gelegen.