De verkrotting slaat in de jaren zeventig toe in Betondorp en bovendien zijn de woningen niet meer van deze tijd. Mevrouw Albers schrijft er op 4 februari 1977 een ingezonden brief over in het Parool.
Gemeentewoningen
Vele gemeentewoningen in het Betondorp laten wat woongenot betreft, veel te wensen, vooral in de Graanstraat en de Schovenstraat. De gebreken zijn te veel om op te noemen: geen sanitair behalve de noodzakelijke closetpot, geen badcel, geen vaste wastafel.
De kleine keukentjes, waar amper een koelkast en wasautomaat geplaatst kan worden, doen niet alleen dienst om te koken, maar ook om je te wassen, want in de wijde omtrek is geen badhuis te bekennen. Om de haverklap hebben de bejaarde bewoners werklui over de vloer om de allernoodzakelijkste gebreken te verhelpen, zoals lekkages, scheuren, plafondreparaties, enz. Maar er is geen eer aan te behalen, een krot is een krot.
Dat voor deze huizen nog huurverhoging wordt geëist is een schande en vele bewoners voelen zich gediscrimineerd ten opzichte van de bewoners van maatschappijwoningen, waar door renovatie alle gerief is aangebracht, o.a. centrale verwarming. Zijn bewoners van gemeentewoningen minder?
Volgens staatssecretaris Schaefer hebben gewone mensen recht op woongenot en zeer zeker op een douche. Hopelijk wordt daar nu eindelijk eens ernstig aandacht aan besteeds.
Voor de Tweede Wereldoorlog is al sprake van een wielerwedstrijd die de Ronde van Betondorp wordt genoemd, maar die vindt plaats op een baan. Eerst is dat een wielerbaantje bij de Duivendrechtse brug, dat echter gesloopt wordt, waarna de jeugdwedstrijd in 1936 op de speciaal daarvoor door de directie aangeboden VEKA-baan plaatsvindt.
Over eventuele tussenliggende rondes zijn we slecht geïnformeerd, maar in ieder geval op zondag 4 juni 1950 vindt vanaf 13.30 uur wederom de Ronde van Betondorp plaats, maar ditmaal voor volwassen wielrenners. Wielrenrondes door Amsterdamse wijken zijn populair die tijd. Tegelijk met de Ronde van Betondorp wordt op die zondag ook de Ronde van de Eilanden gereden.
De Ronde van Betondorp wordt dat jaar bij de amateurs (die 80 kilometer afleggen) door de Amsterdammer uit de Nieuwmarktbuurt, Hein (Henk) van Breenen (‘Tarzan’) gewonnen. De nieuwelingen leggen 60 kilometer af. Hier is de winnaar de Amsterdammer J. Zaharadnik. De wedstrijd wordt door De Germaan georganiseerd, en de opbrengst is bedoeld voor de speeltuinvereniging Amsterdam Oost.
Op zondag 3 juni 1951 vindt er weer een Ronde van Betondorp plaats, die als derde Ronde van Betondorp wordt aangekondigd. Deze keer begint de wedstrijd om 13.30 uur. Wielerclub De Germaan is weer de organisator en de opbrengst is weer voor speeltuinvereniging Amsterdam Oost. Ditmaal wint de Amsterdamse wielrenner Albert Donker bij de amateurs, die ditmaal 110 kilometer moeten rijden. Bij de nieuwelingen is de winnaar Daan de Groot.
Over een aangekondigde Ronde van Betondorp van 8 juni 1952 konden we geen verslag terug vinden. Mogelijk ging deze niet door. Volgende poging van De Germaan – uiteindelijk zal de wedstrijd georganiseerd worden door Wevo Supersport) is een wedstrijd op 18 juli 1953. Deze Ronde van Betondorp (80 kilometer) wordt voor beroepsrenners gewonnen door de Amsterdammer Henk Lakeman. De organisatie van de wedstrijd krijgt geen voldoende in een recensie in de Telegraaf. Er wordt gesproken over een nonchalante voorbereiding, die tot een te late start van de wedstrijd leidt. Hierdoor moet de wedstrijd uiteindelijk met 20 kilometer worden ingekort. Nog meer feilen somt het dagblad op:
Slecht uitzicht, een geluidsinstallatie, die de renners onvoldoende bereikte, weinig of geen controle langs het circuit vormden onoplosbare problemen voor de jury. Dit geheel werd omlijst door publiek, dat de afzetting negeerde en door vele loslopende honden. Organisatie in vacatiestiijl. […] De strijd van het handjevol profs – 19 kwamen aan de start – vormde een merkwaardig contrast met het bovenstaande. De bewoners van het Betondorp hebben genoten van levendige strijd met geslaagde uitlooppogingen en fraaie klassementsspurts.
Ook in 1954 staat er weer een Ronde van Betondorp op het programma, wederom te organiseren door De Germaan en op 9 mei dit keer. Uiteindelijk wordt de wedstrijd op 15 augustus 1954 gereden, met de opbrengst weer voor speeltuinvereniging Oost. Ditmaal wint sprinter Captein de straatronde.
Op 24 juli 1955 staat de volgende Ronde van Betondorp gepland. Er zijn nu zoveel wielerrondes in niet alleen Amsterdam maar in het hele land, dat de aandacht van de pers aan het verflauwen is. De wedstrijd begint aan het Onderlangs en gaat onder andere door de Ploegstraat en de Tuinbouwstraat; het rondje wordt 80 maal gereden en bedraagt ca. 90 kilometer. Winnaar is ditmaal de Amsterdammer Klebach.
Op 3 juni 1956 staat weer een Ronde van Betondorp op het programma, te organiseren door De Germaan, voor amateurs en nieuwelingen. Hier vonden wij geen verslag meer van terug. Ook van latere Rondes van Betondorp is niets meer terug te vinden in oude kranten, zodat het wel eens zou kunnen zijn dat de Ronde van 1955 de laatste is geweest.
Wel vindt er nog in de jaren zeventig een Ronde van Betondorp plaats, maar dat is dan een hardloopwedstrijd over 25 kilometer…
Het is zaterdagochtend 9.30 uur en ik ben op bezoek in de expositieruimte A[rt]10 van Eric Meursing van Stichting SKA, Sociaal Kapitaal Amsterdam. Er hangt op het ogenblik een tentoonstelling van schilderijen van Menno Siegers. Later op de ochtend zal Eric nog een ontmoeting met hem hebben. Het vloerkleed kleurt prachtig bij de schilderijen aan de wand.
We hebben het interview in een oud gymnastieklokaal van de vroegere school aan het Zuivelplein. Eric zit hier met zijn Stichting sinds 2019: eerst als antikraak voor Zwerfkei, en vandaag de dag als officieel huurder van Gemeentelijk Vastgoed, dat het pand in eigendom heeft. Gemeentelijk Vastgoed heeft het gebouw vooralsnog voor een maatschappelijke functie aangewezen en op die manier kan Stichting SKA het pand ook huren. Eric doet in samenspraak met het Stadsdeel maatschappelijke projecten in de buurt en werkt daarbij als kok als ZZP-er, en kan mede daardoor de huur van het pand opbrengen. Dat is een win-win-situatie voor beide partijen en daarmee voor Betondorp.
Ik vraag Eric wat voor projecten hij inmiddels in Betondorp heeft gedaan. “Het eerste was met Valentijnsdag 2020,” herinnert hij zich, maar verwijst me dan naar de website www.madeinbetondorp.nl, waar alle projecten in de juiste volgorde genoemd worden. Dat blijken er heel wat te zijn. Naast samenwerkingen met Betondorp Live van Eugène Weusten en Naomi de Rooy, Tamara Hoovenstat van Kringloopwinkel ’t Hartje, Carleen de Lange van de weggeefwinkel, e.v.a. biedt SKA ook in coronatijd verbindende projecten aan zoals “Parels van Beton”. Een heel bijzonder project, wat ook de aandacht van de nationale media trekt, is de Kunstroute Betondorp, waarbij een kunstroute door het dorp langs werk van maar liefst 18 Betondorpse kunstenaars leidt. Voor meer informatie kan de lezer de website bekijken. Wij beginnen met ons interview met Eric.
Eric is in 1956 geboren in Koog aan de Zaan. Samen met zijn vader, hoofd laboratorium van Cacaofabriek de Zaan, zijn moeder en tweelingzussen woont het gezin vlak naast het fabrieksterrein. Eric heeft daar een prettige jeugd. Wel is hij stronteigenwijs en erg snel afgeleid. Daarom komt hij na de lagere school tijdelijk op het IVO (Individueel Voortgezet Onderwijs) terecht, maar stroomt dan weer door naar MAVO en rondt aansluitend de HAVO af. Eric is in zijn middelbare schooltijd al met kunst bezig. Hij tekent graag en trekt op met veel open minded, creatieve vrienden. Eric luistert naar muziek van o.a Neil Young, David Bowie, Janis Joplin, Rolling Stones en veel “hippie”muziek en krijgt intussen teken- en schilderles van een bekende Zaanse kunstschilder.
Eric herinnert zich het atelier van deze schilder in diens woon/werkkamer in Zaandam nog goed. “Het rook er naar olieverf, terpentine, zweet, koffie die te lang had opgestaan en heel veel weed, er lagen overal opgezette vogels en andere inspirerende prullaria zoals bij 17e eeuwse schilders van stillevens, dus heel anders dan thuis en dat was natuurlijk heel prettig.
Na militaire dienst gaat Eric dan ook naar de Kunstacademie. Maar niet in Amsterdam, zoals voor de hand liggend zou zijn, maar naar Arnhem, Kunstacademie ArtEZ. Dat laatste heeft te maken met een leuke dame die ook naar Arnhem vertrekt, maar dan naar de Modeacademie. De relatie bleek niet blijvend, maar de opleiding aan ArtEZ bevalt uitstekend. Hier studeert hij 3-D design (industriële vormgeving). De opleiding is tegelijkertijd ook een soort ambachtschool. Het is de bedoeling dat de leerlingen in de toekomst volkomen zelfstandig uit de voeten kunnen, dus worden allerlei technieken aangeleerd zoals lassen, spuitgieten, houtbewerking etc. Een geweldige opleiding, maar wanneer Eric in 1982, midden in de ernstigste crisis die Nederland na de oorlog gekend heeft, afstudeert en op de markt komt, blijkt er totaal geen werk te zijn en zeker niet voor net afgestudeerde designers van de kunstacademie. Hij weet nog een paar winkels in te richten met een vriend van de academie maar dan droogt alles op en zit Eric zonder werk en zonder geld.
Omdat koken altijd al zijn passie is en het Arbeidsbureau bovendien een gratis omscholing naar het koksvak met baangarantie aanbiedt, wordt Eric kok in 1986. In datzelfde jaar leert hij tijdens een eerste poging tot kok bij een hele kleine pizzeria in Arnhem ook zijn vrouw Marjolein kennen en het is gelijk raak tussen die twee. Marjolein is op dat moment directiesecretaresse op hoog niveau en kan een top baan in Amsterdam krijgen. Er is zoals altijd ook enorm veel werk voor koks in Amsterdam, dus beiden besluiten ze naar de hoofdstad te trekken en vinden een fijne woning aan de Amsteldijk, met uitzicht op het Amstel. Wanneer Marjolein in 1988 bij een snelgroeiend softwarebedrijf in Utrecht aan de slag kan, verhuist het echtpaar die kant op. Er wordt dan keihard samen gewerkt aan een toekomst met meer inhoud en perspectief.
De gelegenheid doet zich voor in 1996. Eric is inmiddels als kok ZZP-er geworden en opeens valt het kwartje bij Marjolein: we beginnen samen een uitzendbureau voor koks. Het blijkt een briljante gedachte. Er zijn in die tijd geen gespecialiseerde uitzendbureaus voor koks en al gauw blijkt het booming business. Maar Eric en Marjolein kiezen voor een zeer kwalitatieve methode: wanneer een opdrachtgever zich meldt gaat Eric zelf altijd even in de keuken kijken en een dagje meewerken om te bepalen welke kok in het bestand het beste past. Al snel blijft de fax ratelen in de woning in de Utrechtse binnenstad en melden zich de bekende chefs en ondernemers van sterrenzaken die zitten te springen om koks op hoog niveau; veeleisende klanten dus. Het is in die dagen “alles voor de zaak”. Het is alleen maar 24/7 werken, er ontstaat stress en een ongezond leven is het gevolg. De koek is op een gegeven moment op. Het is niet leuk meer om iedere dag tussen half zes ’s ochtends en half twee ’s nachts gebeld te worden door koks en opdrachtgevers. Het is tijd voor iets nieuws.
Het geld is er inmiddels wel, maar vooral het zakelijk inzicht van Marjolein is bij de ontwikkeling van het nieuwe plan leidend. Het is 2005 en Eric en Marjolein hebben geen zin meer in het uitzendbureau en ze trekken zich terug in een hutje op de hei. Wat nu? Hier wordt het concept van De Culinaire Werkplaats geboren, http://www.culinairewerkplaats.nl. In De Culinaire Werkplaats, die zijn fysieke locatie in de Staatsliedenbuurt heeft, komen kunst, koken en eten samen. De Culinaire Werkplaats is een eigenzinnige eet-initiatief in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt met een restaurantgedeelte, een ontwerpstudio voor eigentijdse foodconcepten en een artspace voor interactieve food art. Het is een werkplaats om mensen te inspireren anders en bewust naar hun bord eten te kijken, het wordt een internationaal succes en iets geweldigs om samen te doen.
Maar in 2015 begint Marjolein zich af en toe minder lekker te voelen. Eigenwijs als ze is, gaat ze natuurlijk niet met haar klachten naar de dokter. Regelmatig moeten events en ontmoetingen afgezegd worden. Wanneer in 2017 uiteindelijk de diagnose uitgezaaide baarmoederhalskanker gesteld wordt, is het te laat. Er volgen nog vele bezoeken aan het Anthonie van Leeuwenhoekziekenhuis, maar de kuren slaan niet voldoende meer aan. Wel wordt Marjolein er dood- en doodziek van. Eric besluit deze laatste beproeving met haar aan te gaan en zal niet meer van haar zijde wijken. Na een slopend ziekteproces komt Marjolein in november 2018 in het hospice de Zorgherberg in Oostpoort terecht, waar zij in april 2019 overlijdt. Omdat Eric de zaak met de woning verkocht heeft om bij haar te zijn, staat hij na het overlijden van zijn geliefde dan ook met lege handen. Zelfs geen woning. Vrienden helpen hem zoeken naar een plek in Amsterdam. Hij moet verder. En op die manier komt hij tot het oprichten van Stichting SKA.
Het is een heel bijzonder verhaal, waar ik als interviewer diep door getroffen ben. Eric is inmiddels weer helemaal terug. Stichting SKA heeft zich de afgelopen jaren waar gemaakt in Betondorp en Eric heeft als wat ze tegenwoordig “Stadmaker” noemen grote plannen wat betreft zijn inzet voor Betondorp. Tevens is hij Vertrouwenspersoon voor de buurt. Zijn inzet voor Betondorp wordt vooral gemotiveerd doordat hij het een prachtig dorp vindt, een verborgen parel, waar vreemd genoeg bijna niemand langskomt om de prachtige architectuur te bewonderen, terwijl er anderzijds internationaal gezien volop belangstelling bestaat. Daarbij wil hij op allerlei manier proberen bij te dragen aan een prettig woonklimaat in de buurt. Tenslotte vindt Eric het jammer dat Betondorp in de culturele programmering van Amsterdam bijna niet meedoet. Dat is ongelofelijk jammer voor een architectonisch zo indrukwekkend hoogtepunt en zou moeten en ook gemakkelijk kunnen veranderen, alhoewel daar wel wat heilige huisjes voor zouden moeten sneuvelen.
Naast het organiseren van Foto-en Kunstexposities die zowel een culturele als sociale functie hebben, staan er meer projecten op het programma om het leven hier [nog] leuker te maken. Een van de volgende grote projecten waar SKA zich voor wil gaan inzetten is de viering van het 100-jarig bestaan van Betondorp. Eric zit zelf ook in het sleutelfigurenoverleg. Daarnaast is hij als vertrouwenspersoon betrokken bij een werkgroep uit de Indische buurt die de samenwerking onderzoekt tussen de formele en informele organisaties in de buurt. Dat laatste vinden wij buitengewoon interessant, omdat het bij elkaar brengen van de diverse initiatieven en de verschillende bewoners in Betondorp ook de doelstelling is van de website www.betondorp100.nl, wellicht met wat minder focus op bestaande organisaties.
Eric, heel hartelijk dank voor dit interview en veel succes gewenst met je inzet voor de buurt!
In het Parool van 5 september 1949 wordt uitgebreid op luimige wijze – geïntroduceerd in de verslaggeving door het communistische blad De Waarheid – aandacht besteed aan de viering van 25 jaar Betondorp, het zogenaamde Betonfeest.
Betondorp […] Zaterdagmiddag kwarteeuwelijk bestaan begonnen te vieren. Optocht van alle in Tuindorp Watergraafsmeer aanwezige verenigingen. Werd lange stoet, want zijn er véél. Om paar te noemen: gymnastiekclub, E.H.B.O.-dito (opsommings-volgorde helemaal toevallig, clientele…!), klaverjasclub, zangvereniging, gaat u zo maar door. Stonden zich allemaal in warme zon op te stellen op Onderlangs. Kinders van Groen van Prinstererschool en Watergraafsmeerschool met prachtig-versierde fietsen en autopeds en andere kinderlijke vervoermiddelen. Duurde nog héle tijd voor stoet zich in beweging stelde. Voorop, toeterend en trommelend, muziekvereniging t.W.M. Zo ging het door versierde straten, waarin mensen zwaaiend en roepend naar familieleden in stoet in blij herkennen.
Op weg naar de Brink, waar wethouder In ’t Veld om 17 u. die Betondorpers toegesproken. En ’s avonds op diezelfde Brink: bal. Zo maar in open, warme zomeravond. En iedereen hopsen op meeslepende muziek van “Ons eigen band”, zijnde Zuidafrikaanse naam van Betondorps dansorkest.
Willeke van Ammelrooy, of Willy Geertje van Ammelrooij zoals ze eigenlijk heet, wordt op 5 april 1944 geboren; we konden niet achterhalen exact waar. Haar vader, Jacobus van Ammelrooij, die eigenlijk typograaf is, maar zich bij de brandweer gemeld heeft om deportatie te ontkomen, is 23 jaar oud als hij in september 1943 met de van hem zwangere 18-jarige Hendrikje Hofman trouwt. Jacobus krijgt van zijn werkgever, de brandweer, na enige tijd een huis in Betondorp toegewezen, waar het echtpaar in september 1944 intrekt, op Ploegstraat 111 huis. De brandweer wordt in eerste instantie goed behandeld door de Duitse bezetter en de buren in de straat zijn dan ook behoorlijk wantrouwend naar het echtpaar, want hoe komen ze aan zo’n mooie woning? Het zullen wel NSB-ers zijn…
Wanneer de brandweermannen aan het eind van de oorlog alsnog naar Duitsland moeten, duikt vader onder en moet moeder alleen met Willeke de hongerwinter in Betondorp zien te overleven. Gelukkig weet het noodcomité onder hulpburgemeester Wagenaar goede diensten te bewijzen. Moeder en dochter overleven de oorlog door beiden gebruik te maken van de gaarkeuken voor jeugdigen tot 21 jaar. Direct na de oorlog is Willeke een gezonde dikke baby.
Het gezin van Ammelrooij blijft maar heel kort in Betondorp wonen. In december 1946 verhuizen ze alweer naar Amsterdam West, omdat vader het huis in Betondorp veel te vochtig vindt. Toch blijft Willeke van Ammelrooy voor de bewoners van Betondorp een belangrijke Betondorpse. Wij willen haar hier daarom dan ook eren.
Om de mythe uit de wereld te helpen dat er in Betondorp twee synagoges zouden zijn geweest en dat met name het gebouwtje aan Tuinbouwstraat 26b een synagoge zijn geweest, nemen wij hieronder twee berichten over, waar genoegzaam uit blijkt dat dit niet het geval was. Ook blijkt wie in haar eentje verantwoordelijk was voor het plaatsen van de gedenksteen: Annie du Croq, alhoewel dit vandaag door sommigen niet meer wordt uitgesproken. Laten we dat vooral niet vergeten!
Uit Verenigingsblad Waffel, juni 2015 nummer 63
4 mei 2015 Betondorp, door Norma Eliasar
In het kader van “Open Joodse huizen” heb ik op maandag 4 mei “Het Brinkhuis” bezocht. Ook hier in de voormalige bibliotheek van Betondorp waren Joodse sprekers aanwezig, die net als voorgaande jaren, vertelden over hun ervaringen tijdens de oorlog. Ik had geen grote opkomst verwacht, maar tot mijn verbazing stroomde het zaaltje helemaal vol met belangstellenden. Het bleek dat voor de oorlog hier veel Joden woonden en helaas ook zijn weggevoerd. (zie verderop in het stuk)
Om 14.00 uur sprak Herbert Sarfatij over zijn onderduik ervaringen. Hij vertelde hoe zijn familie in de oorlog geholpen werd door de buren. Ze woonden in Betondorp, in de Veeteelstraat nr. 86. Vlak voordat de razzia’s plaatsvonden zorgden verschillende buren ervoor dat het gezin afzonderlijk van elkaar kon onderduiken bij familieleden. Ook zorgden de buren ervoor dat de inboedel uit huis gehaald werd en op verschillende adressen werd ondergebracht. Dat gebeurde in de nachtelijke uren. Zo zorgden ze er ook voor dat er plantjes voor de ramen bleven om het huis een bewoonde indruk te geven. Vervolgens zat hij in de loop van de oorlog nog op verschillende onderduikadressen. Het laatste adres was in Friesland. Het hele gezin heeft de oorlog overleefd. Het was een indrukwekkend verhaal. Later ontdekte ik dat Herbert Sarfatij, archeoloog/historicus, eindredacteur van het Auschwitz Bulletin is.
Toen ik weer naar buiten kwam zag ik op de Brink (het centrale plein) een menigte mensen staan. Nogal nieuwsgierig geworden ging ik er naar toe. Het bleek om een herdenking te gaan. Ik had hier niets over gelezen of gehoord. Op een grote kei was een plaat met inscriptie geplaatst ter herinnering aan de omgekomen Joodse Betondorpers 1940-1945 Onder grote belangstelling werden er bloemen gelegd en werd er gesproken. Het was volgens mij de eerste keer dat er in Betondorp op deze manier aandacht werd besteed aan de vermoorde Joden die hier woonden.
Bij navraag naar de initiatiefnemers bleek dat het om één mevrouw ging. Ik heb haar telefonisch benaderd. Mevrouw Annie du Croq vond het vreemd dat alleen de “beroemde namen” met Betondorp in verband gebracht werden, zoals de schrijvers Reve, Johan Cruijff, etc. Er werd nooit aandacht besteed aan het feit dat er 229 Joodse Betondorpers in de kampen zijn vermoord, waarvan de jongste een kind van 6 en de oudste 82 jaar was. Ze wilde daar verandering in brengen door op deze manier daar aandacht voor te vragen.
Verbaasd was ik te horen dat er op de plaats waar tegenwoordig een Indiase tempel staat op de Brink, vroeger een synagoge stond, geopend in 1928. Hier krijgt de gedenksteen zijn vaste plaats. De synagoge is ontworpen door Abraham Oznowicz (1892-1976), zijn eerste opdracht, die zelf in de Ploegstraat woonde. Hij ontwierp ook de synagoge in de Tuinbouwstraat 26b, tegenwoordig is hier het Beveiligingssteunpunt van de Politie gevestigd. Wat ik ook niet wist dat er twee huissynagogen waren, op het Zuivelplein in 1927 en in de Brinkstraat. Hier was ook een Joods schooltje.
Mevr. Du Croq heeft met dit initiatief ook andere mensen weten te enthousiasmeren en kreeg steun van de ondernemers van Betondorp, de heer G.J. Monterie, eigenaar van de Apotheek/Medicijnpost Betondorp, woningcorporatie Stadgenoot, de Marokkaanse Gemeenschap El Mariff en andere aardige vrijwilligers, zoals mevr. Janny Leenders, van Buurtbeheer. Het geheel is zonder subsidie van het stadsdeel gerealiseerd.
Na afloop van deze bijzondere herdenking werden we uitgenodigd om nog iets te drinken in het Brink(buurt)huis. Een oudere Marokkaanse man, waarschijnlijk lid van El Mariff, vertoonde hier filmfragmenten en foto’s van Marokaanse soldaten, die in de Tweede Wereldoorlog, met het Franse leger meevochten aan de zijde van de geallieerden. Ook zagen we het kerkhof in Capelle, Zeeland waar veel van de omgekomen soldaten begraven liggen.
4 mei 2015 was voor mij een gedenkwaardige dag. Ik ben veel meer te weten gekomen over “het Dorp” waar ik al 19 jaar woon.
Zoals te lezen is, verkeert de schrijver van bovenstaand artikel in de veronderstelling dat op de Tuindorpstraat 26b ooit een synagoge was geweest. Dat oude gerucht was al een keer voldoende duidelijk ontzenuwd in een artikel in het tijdschrift Misjpoge, jaargang 25 (2012), nummer 1, maar dat bericht was Betondorp blijkbaar ontgaan, aangezien dit tijdschrift een kleine en specialistisch lezerspubliek heeft. Vandaar dat we het artikel hieronder nog maar eens overnemen.
De mythe van een tweede sjoel in Betondorp. Paul Meijer
In Misjpoge 21 (2008), p. 138 schreef Joop van Daatselaar dat in de tuin achter de huizen in de Tuinbouwstraat een gebouwtje staat dat ooit dienst heeft gedaan als synagoge. Navraag bij het Joods Historisch Museum leverde de auteur niets op. Een bron waaraan dit feit is ontleend wordt niet genoemd. Op de website van Joods Amsterdam zijn deze spaarzame gegevens aangevuld met de naam van de architect, Abraham Oznowicz, het ontwerpjaar 1928 en het precieze adres Tuinbouwstraat 26B. Ook hier ontbreekt een bronvermelding.
In zijn onvolprezen reeks artikelen ‘Op zoek naar oude chewre-sjoeltjes in Amsterdam’, in Hakehilla heeft Carolus Reijnders de activiteiten van de vereniging ‘Nachaliël’ (“Erfdeel Gods’) beschreven. “In april 1925 had men plannen om sjoeldiensten te gaan houden in tuindorp Watergraafsmeer. Vanwege de ruime toepassing van een nieuw bouwmateriaal werd gesproken van het Betondorp. Door de groene omgeving en een ‘Brink’ als kern, maakte het een dorpse indruk. Het duurde tot voorjaar 1927 voor men kans zag een huissynagoge te stichten op het Zuivelplein, waardoor het bezwaar van de afstand naar de sjoel […] werd ondervangen. Daarna zijn er nog diensten gehouden in de Brinkstraat, waar ook een Joodse school was totdat men in october 1928 in het verenigingsgebouw Brink 1A een permanent onderdak voor de diensten vond.” Het Vereenigingsgebouw aan de Brink is ontworpen door architect Dick Greiner; de inrichting als synagoge voor ‘Nachaliël’ is van de hand van de architect Abraham Oznowicz (1892-1976), die toen opzichter was, o.a. op de bouw van de gemeentesynagoge in de Linnaeusstraat van J.S. Baars. Het sjoeltje aan de Brink zal waarschijnlijk zijn eerste werk als architect zijn geweest. Oznowicz woonde sinds 1925 in Betondorp, Ploegstraat 27 hs, aanvankelijk met zijn ouders en later met zijn gezin. De ruimte in het Vereenigingsgebouw die tot synagoge diende is thans in gebruik als Shri Guru Ravidass-tempel. Onderzoek in het bouwarchief van Stadsdeel Oost leert dat voor het gebouwtje in het bouwblok omgeven door de Veeteeltstraat, de Weidestraat, de Tuinbouwstraat en de Ploegstraat, op 12-12-1928 een bouwvergunning werd verleend. Aanvrager was de Algemene Woningbouwvereniging die de omliggende woningen in 1924 had laten bouwen. Gemachtigde van de opdrachtgever was de architect G. Versteeg, die ook de woningen had ontworpen. Het houten, met pannen afgedekte gebouwtje was bestemd als bergplaats en werd op de tekeningen dan ook als loods op schuur aangeduid. Op de plattegrond is een gedeelte van de ruimte afgescheiden voor schildermaterialen. De opslagfunctie heeft het behouden tot het in 1999 werd verbouwd tot politiesteunpunt. Heel ingrijpend was die verbouwing niet, in de achtergevel werden twee vensters toegevoegd, verder is het uitwendig nauwelijks gewijzigd. Het karakteristieke overstekende pannendak met raamstroken onder de goten bleef behouden. Er is geen enkele aanwijzing dat de loods van de AWV in de eerste zestig jaar een andere functie dan magazijn of werkplaats heeft gehad, voorzieningen en de vergunning daarvoor ontbreken. Het gebouwtje in de Tuinbouwstraat is bovendien gereed gekomen nadat de sjoel aan de Brink in gebruik was genomen. Een onbetrouwbare herinnering en een verkeerde interpretatie zijn waarschijnlijk de oorzaak van de mystificatie geweest, die ik hiermee hoop te hebben opgelost.
Uit: Bibliotheek van Amsterdamse herinneringen. Watergraafsmeer.
Het zal ongeveer in 1946/1947 zijn geweest dat ten huize van een lid van de PvdA de eerste bestuursvergadering in Betondorp werd gehouden. Eén van de leden was een Joodse jongeman, die in het algemeen de opmerking maakte dat hij de eerste de beste die tegen hem zou zeggen ‘vuile rotjood’ zijn tanden uit zijn bek zou slaan. Grof, maar begrijpelijk gezien die tijd. Een ander lid stond op, nam zijn gebit uit de mond, voegde hem toe ‘vuile rotjood’ en ging weer zitten. Een seconde bleef het stil en toen lachte iedereen volop, incluis de betrokkene. Dat was dus die goede sfeer!
Jelte van Koperen houdt voor de Vrije Akademie in mei, juni, juli en augustus 2024 vijf keer een stadswandeling door Betondorp, ter gelegenheid van 100 jaar Betondorp. De wandeling duurt anderhalf uur en deelname kost 25 euro. Schrijf je tijdig in; sommige wandelingen zijn al bijna volgeboekt. Jelte zal tijdens de wandeling meer vertellen over de geschiedenis en architectuur van het mooie Betondorp. Klik hier om je in te schrijven.
Het bekende communistische dagblad De Tribune heeft in een artikel van 9 februari 1925 zijn oordeel klaar: de beton-woningbouw in de Watergraafsmeer is een mislukking. En had de Tribune dit niet altijd al voorspeld…?
De Beton-woningbouw in de Watergraafsmeer is een mislukking
(M.J.V.) Men zich herinneren de voordracht van B. en W. van A’dam voor enkele jaren terug, tot het bouwen van woningen van beton in de Watergraafsmeer en dat wij daartegen bezwaar hebben gemaakt. Onze bezwaren waren n.l., dat beton niet poreus is en geen vocht doorlaat, en dat door temperatuursverschil, de muren aan de binnenzijde zullen aanslaan als vensterruiten en de woningen vochtig zullen blijken. Maar eenigen tijd later verscheen er in de pers een verklaring van Woningdienst, waardoor wij dachten, dat de heer Keppler volkomen onze bezwaren in den grond boorde. Wij lazen o.a.: “Het vooroordeel van het publiek tegen woningen van beton vervaardigd bestaat doorgaans in een vrees voor vochtigheid en saaiheid. Nóch voor het een, nóch voor het ander behoeft vrees te bestaan.”
Nu dat deze betonwoningen door de Gemeente in exploitatie zijn gebracht, blijken evenwel onze toenmalige geopperde bezwaren tegen den betonbouw toch volkomen juist te zijn. Wij lezen in het avondblad van “de Telegraaf” van 4 Febr. j.l. het volgende: “Wij ontvingen een schrijven van een bewoner van de Sikkelstraat (Betondorp) Watergraafsmeer, waarin hij zijn nood klaagt over de vochtigheid van zijn woning. Hij noemt den toestand onhoudbaar en vertelt o.a.:
“De muren zijn drijfnat en de schimmel zit een centimeter dik op de muren, het water loopt met stralen langs de ramen, zoo erg, dat zich hele plassen in de kamers vormen. Dat dit niet overdreven is blijkt uit het volgende, dat aan verschillende bewoners door den Woningdienst een andere woning is toegewezen en de oude woningen in reparatie gaan.” De inzender stelt daarna de vraag of deze resultaten niet het fiasco beduiden van den geheelen gemeentelijken betonbouw.
Toen wij ons naar aanleiding van deze klachten wendden tot den directeur van den Gemeentelijken Woningdienst, ir. A. Keppler, verklaarde deze, dat de betonhuizen aan de Sikkelstraat inderdaad behooren tot het minst geslaagde systeem, waarmede de gemeente een experiment heeft genomen.
“Inderdaad doen zich hierbij ernstige vochtigheidsverschijnselen voor, maar, zeide de heer Keppler, men moet niet denken, dat dit bij baksteen niet het geval is: in mijn eigen huis b.v. heb ik den last ondervonden van den laatsten storm en enormen regen. Men moet niet vergeten, dat onze kennis van baksteen-bouw reeds 12 eeuwen oud is, en dat bij den betonbouw – met uitzondering van een complex in Liverpool en ’n huisje in Santpoort – slechts met de ervaring van zes jaren wordt gewerkt.
Er zijn tal van systemen, die deze gebreken niet vertoonen, maar de bestaande fouten zijn alle te verbeteren, meende de heer Keppler. De gemeente neemt reeds volkomen proeven ten aanzien van warmte- en geluidgeleiding, zoodat alle eigenschappen van beton wetenschappelijk zullen worden vastgelegd. De bewoners moeten evenwel zooveel mogelijk medewerken, en onzerzijds gedaan wordt wat wij kunnen. Zij krijgen toch een andere woning, wanneer de oude wordt hersteld.
Juist om deze bezwaren te leeren kennen en de middelen, die in het buitenland hiertegen worden aangewend – vervolgde de heer Keppler – ben ik vorige week te Birmingjam en Londen, de ervaringen opgedaan met verschollende constructies, wezen bezichtigen. Ik moest daar tot mijn leedwezen dezelfde gebreken constateeren, als zich bij ons met sommige constructies hebben voorgedaan. Welke middelen men daartegen heeft aan te wenden, bepleisteren, betimmeren enz. staat helemaal nog niet vast.
Birmingham met een klein millioen inwoners, heeft echter 3 a 4 kleine betondorpen aangelegd, in den geest van ons Tuindorp Oostzaan, elk van 1100 a 1200 inwoners. Sinds ik daar 3 jaar geleden was, zijn (evenals in Becontree bij Londen) de betonconstructies, en ook het uiterlijk aanzien veel verbeterd. Ik meen daarom: dat wij de proef moeten doorzetten en de nieuwe taktiek moeten blijven toepassen. Ik neem daarbij hetzelfde standpunt in als de Engelsche Staatscommissie voor het onderzoek naar nieuwe bouwmethoden, die in haar tweede voorlopig rapport warm den betonbouw aanbeveelt. Dat een man als Sir Ernest W. Moil voorzitter dier commissie is, zegt genoeg.”
Het voornaamste en wel doorslaggevende argument van den heer Kepler c.s. voor den betonwoningbouw, was, dat de hooge stichtingskosten der baksteenwiningen noodzakelijk hooge huren met zich meebrengen en dat door betonbouw de stichtingskosten der woningen aanmerkelijk zouden kunnen verminderen, waardoor lagere huren zouden kunnen worden bedongen. Ook hierin heeft de Gemeente met haar betonbouw volkomen gefaald, want de betonwoningen doen op het moment een huur van 6 tot 9 gulden per week. Wie of inplaats van de woninghuurders de voordeelen van deze technische nieuwigheid in het bouwbedrijf opstrijken, kunnen zien uit één enkele zinsnede uit het “Tijdschrift voor Volkshuisvesting” 1923: “Hoewel beton theoretisch groote voordeelen moet opleveren, blijkt hiervan in de praktijk heel weinig. Dit wordt toegeschreven aan het feit, dat de beton-firma’s hun prijzen regelen naar den baksteen-bouw en er slechts zooveel onder blijven als noodzakelijk is om te concurreeren.”
De heer Keppler heeft dus met zijn betonwoningbouw ernstig pech. Wat de technische onvolmaaktheid in den betonbouw betreft, deze zal men wel overwinnen. Maar wat het streven betreft van den heer Kepler naar het drukken van de stichtingskosten der woningen en der huurprijzen, kunnen wij hieruit weer leeren, dat het kapitalisme niet uit te hollen is, dat de sociaal-democraten eigenlijk in de praktijk zich zelve weerleggen. Met al hun nieuwigheden als betonbouw en Gem. melkcentrale enz. in A’dam, doen de Soc.-dem. alsof zij heele wereldbewegers zijn en maken zij zich zelve nog wij, dat zij heel wat beteekenen voor de arbeiders.
Terwijl verbetering der techniek in een geordende maatschappij meer geluk voor de groote volksmassa zal moeten brengen, brengt zij nu binnen deze huidige kapitalistische maatschappij toename der uitbuiting ten bate van een klein groepje parasieten.
Amsterdam, die grote stad… Ja, en dan denken we aan al die huizenblokken en eindeloze straten, de herrie van de Munt en het lawaai van de Leidsestraat. Maar er is ook nog een ander Amsterdam. Gisterenavond is Dagboekenier verdwaald in zo’n stukje van de hoofdstad, dat je, zelf als Amsterdammer, soms weer moet her-ontdekken, omdat het telkens wéér een openbaring is. Dat stukje was in dit geval de buurt, die helaas zo zakelijk als het maar kan Betondorp is gedoopt. Niet ten onrechte overigens, want het grootste deel van dit overigens alleraardigste dorp is inderdaad van beton. Van lelijk beton ook nog. Misschien waren de muren vroeger nog keurig effen van kleur, maar nu is het een grauwe massa, soms vreemd uitgeslagen en bar lelijk. Maar de natuur heeft zich er meestal over ontfermd en de lelijkheid gaat voor het merendeel schuil onder klimop en planten. En voor de rest wordt véél vergoed door de landelijke rust, de stilte, de afzondering. Ja, dit is een dorp, waarvan de gehaaste stedeling de sfeer als een weldaad ondergaat. Bijna overal stonden gisteren de ramen open. En in hemdsmouwen zaten van hun werkdag uitblazende Amsterdammers hun krantje te lezen en een pijpje te roken. Ergens was een verjaardagsfuif met taartjes en geurende koffie. En een straat verder stond een juffrouw luidkeels een aria te zingen. Haar buurman stond in de tuin te schaven aan een meubelstukje van eigen makelij en twee jonge katten vochten op het trottoir een robbertje. Uit vele huizen klonk (gelukkig zachte) radiomuziek en door de sloot, die Betondorp scheidt van de Nieuwe Ooster roeiden drie eendjes met trage, bedachtzame pootbeweginkjes. Ach, de wandeling duurde niet lang en na het zoveelste hoekje-om hoorde Dagboekanier al weer lijn 9 voorttrommelen over de Middenweg en tien minuten later stond hij weer te midden van het lawaai der grote stad: ijsventers, trams, taxi’s, joelende kinderen. Ver achter het geboomte van de Watergraafsmeer lag het Betondorp. Ook een stukje Amsterdam. Ja, maar een stukje, dat altijd nog te klein blijft.