Zaterdagmiddag om en nabij halfdrie – halfvijftien heet dat in het nieuwe spoorboekje – is Amsterdam weer een plantsoen rijker geworden. In deze lentetijden is dat een welkom ding.
Het nieuwe plantsoen draagt den naam van “Plantsoen Onderlangs” en is gelegen in het tuindorp Watergraafsmeer, of om duidelijker te zijn, tusschen het “Betondorp” en de Weesperzijde. In de lente is, zoo schreven wij, de aanwinst van een plantsoen een welkom ding; doch hier is dit nog meer het geval, daar het onmiddelijk naast de grauwe en geestelooze betonnen blokkendozen gelegen is die tezamen het Betondorp vormen en zoo aan deze cementen eentonigheid in de tooekomst nog eenige fleur zal geven.
De bewoners van het tuindorp hebben het gereedkomen van het “Plantsoen Onderlangs” wel gewaardeerd. Gistermiddag is er feest geweest ter eere van de opening ervan: er was een aardige optocht van kinderen met vlaggen door de straten van dit landelijk deel van de hoofdstad, er was muziek, dan kwam de officieele opening van het plantsoen waarbij wethouder Ter Haar het woord voerde en tenslotte was er een buitengewoon aardig lentefeest met reidansen waarbij de kinderen van het Tuindorp hun liedjes zongen; een alleraardigste vertooning die door zeer velen werd gadegeslagen, terwijl ook de zang van een kinderkoor, dat onder Hespe’s leiding zich hooren deed veel luisteraars trok.
Bij de openstelling van het “Plantsoen Onderlangs” dat langs den dijk gelegen is en dat behalve van het dorp met breede trappen van den hooger gelegen weg bereikbaar is hield de heer J. der Haar Jr. een rede waarin hij herinnerde aan het “Onderlangs en Bovenover” bij Arnhem met zijn onvolprezen natuurschoon. Het gemeentebestuur heeft hier naast de straten ook een stuk natuur gemaakt, waarin men het stads gewoel zal kunnen ontvluchten. De mensch heeft immers behoefte af en toe eens tot zichzelf in te gaan, na te denken over zijn diepste wezen – tot zijn geestelijk en lichamelijk welzijn. De natuur leert ons open oog te hebben voor haar schoonheid en daarom, zoo ongeveer zeide spr., verheug ik mij over dit plantsoen. Amsterdam heeft er een stukje natuur bij gekregen.
De heer Ter Haar besloot zijn rede met allen op te wekken het plantsoen te sparen en te ontzien, daarna verklaarde hij het namens het gemeentebestuur voor geopend. De voorzitter van de commissie die de feestelijkheid op touw gezet had, dankte vervolgens met een korte toespraak den wethouder voor zijn woorden; daarna begon op de groote speelplaats het lentefeest, dat ondanks regenbuien niet gestaakt werd.
De Watergraafsmeer op Huismanshoff 11 was in december 1926 de laatste school die in Betondorp de deuren opende. Eerste hoofd van de school was Jan Feenstra, die in 1928 door Sam Bannet werd opgevolgd. Er waren toen zes scholen. Dit aantal was in het leerjaar 1936-1937 alweer gedaald naar twee, waarvan de Watergraafsmeerschool er één van was. De andere school was trouwens de Pieter Nieuwlandschool.
Na de oorlog groeit de school snel, vooral omdat inmiddels in 1946 de Pieter Nieuwlandschool gesloten is. In feite is de vergrijzing van Betondorp al hard aan het toeslaan. In 1951 viert de Watergraafsmeerschool haar 25-jarig bestaan. De Ouder-Commissie heeft een tentoonstelling in de school georganiseerd met allerlei producten die door de kinderen zelf gemaakt zijn, stands van diverse organisaties als de Dierenbescherming en zelfs een lokaal met allerlei soorten kleinvee, zoals kippen, konijnen en duiven. Drijvende kracht achter dit alles is juffrouw Boots, hiernaast op de foto. De Watergraafsmeerschool wordt in die tijd ook wel de school van juffrouw Boots genoemd.
De tentoonstelling wordt geopend door PvdA-wethouder Albertus de Roos, onder andere belast met onderwijs.
Uit het boekje Samuel Verdoner. De laatste gazzen van de Indische Buurt.
Samuel Verdoner, de laatste gazzen van de Indische Buurt
Achtergrond en familierelaties
Van de jonge jaren van Samuel Verdoner en Marie Wagenaar weten we weinig. De vader van Samuel, Moses, wordt in 1875 in Londen als oudste zoon geboren, waar zijn ouders, sigarenmaker Benedictus Mozes Verdoner en Kaatje Verdoner-Wagenaar na hun huwelijk in 1874 een kortstondige periode verblijven. In ieder geval in 1884 is de sigarenmaker weer terug in Amsterdam, waar nog meer kinderen geboren zullen worden. Benedictus Mozes Verdoner en Kaatje Verdoner-Wagenaar wonen gedurende de jeugd van Samuel op Blasiusstraat 92-2 wonen, waar beiden in 1927 overlijden. De vader van Samuel, Mozes, trouwt in 1899 met Naatje Zurel. Naatje is een dochter van Joachim Benedictus Zurel en Marianne Mozes Marcus Bonnettemaker is in 1871 geboren en vier jaar ouder dan haar man. Het is een huwelijk op relatief late leeftijd; de bruid loopt al tegen de dertig. Mozes is waarschijnlijk diamantbewerker.
Over het beroep van Joseph Wagenaar (1880), vader van Marie, hebben we verder geen aanwijzingen. Joseph is getrouwd met Kaatje Zurel (1884), een halfzus van Naatje Zurel, de moeder van Samuel. Joachim Benedictus Zurel is namelijk na de vroege dood van zijn echtgenote hertrouwd met Aaltje Wagenaar en heeft daar nog zeven kinderen bij gekregen, waaronder Naatje. Joseph Wagenaar is de zoon van Samuel Abraham Wagenaar en Maria Zurel. Het familieverband van Joseph met Aaltje Wagenaar, de moeder van zijn echtgenote Kaatje Zurel, is niet helemaal te achterhalen. Maria Zurel is de zuster van Joachim Benedictus Zurel en daarmee de tante van Kaatje en Naatje. Duidelijk is dat er zeer veel onderlinge familiebanden zijn tussen de families Verdoner, Wagenaar en Zurel.
Vroege jeugd
Samuel Verdoner wordt geboren op woensdag 25 oktober 1911. Zijn oudste broertje, Benedictus, is dan al 11 jaar, en broertje Joachim 9 jaar. Jozef Jacob is zeven jaar en zusjes Marianne en Kaatje respectievelijk vijf en vier. Mozes en Naatje zullen blij zijn geweest met de geboorte van weer een gezonde zoon, na de vroege dood van jongetjes Abraham en Izaäk. Latere kinderen van het echtpaar zijn Nathan (1914), Abraham (1916) en Alida (1918). Alida zal de enige van de kinderen zijn die de oorlog overleeft. Het is niet bekend waar de familie Verdoner-Zurel woonde in deze jaren. Van de vroege jeugd en lagere schooltijd van Samuel zijn we dan ook niet op de hoogte. Wel moet de jongen op vroege leeftijd belangstelling gekregen hebben voor een godsdienstige opleiding. Dat is bijzonder, omdat in de directe familie geen geestelijke functies voor lijken te komen. Wel is het gezin orthodox.
Marie Wagenaar wordt geboren op zaterdag 21 augustus 1914. Broertje Samuel is dan zeven jaar oud, en zusje Alida wordt juist op diezelfde dag vijf jaar. Het gaat niet goed met de gezondheid van vader Joseph Wagenaar. Tot groot verdriet van moeder Kaatje overlijdt haar echtgenoot op 17 oktober 1917. Het gezin woont dat op de Nieuwe Kerkstraat 1c, maar zal spoedig verhuizen. Het is helaas niet bekend wat het beroep van Joseph was, noch hoe moeder Kaatje zich alleen met drie kinderen door het leven sloeg. Mogelijk valt dit nog te achterhalen via het nageslacht: zowel moeder Kaatje als Samuel en Alida overleven de oorlog en overlijden in de jaren 1970 en 1980 in Amsterdam. Er moeten nog kinderen of kleinkinderen van de twee laatsten zijn, die wij echter in het kader van dit boekje niet meer wisten te achterhalen voor informatie.
Schooljaren
Samuel Verdoner zal zijn opleiding tot godsdienstonderwijzer na zijn lagere school begonnen zijn. Waarschijnlijke woonde de familie toen al in Betondorp, op Brinkstraat 55. Zij zijn er eerste bewoners van het zojuist opgeleverd pand.
Jaap Meijer herinnert zich in een van zijn vele uitgaven over Joods Amsterdam hoe Samuel elke dag van Betondorp naar de Rapenburgerstraat kwam lopen, waar het Nederlandsch Israëlietisch Seminarium gevestigd was. Dit seminarium was per Koninklijk Besluit in 1814 opgericht als opvolger van Beth Hamidrasj Ets Haim, waar kinderen van minvermogenden in de achttiende eeuw kosteloos opgeleid werden. Volgens Meijer bleef er altijd een sfeer van armoede en weldadigheid rond de school hangen, die gevestigd was in een achttiende eeuws pand op nummers 175-179. De school werd gemoderniseerd door de grote rabbijn Joseph Hirsch Dünner, die na zijn dood in 1911 als rector opgevolgd werd door Philip Joachim Benjamin Gobits. Gobits werd in 1917 op zijn beurt opgevolgd door conrector (sinds 1880) Lion Wagenaar, die rector zou zijn tot 1930, in de periode dat Samuel zijn opleiding doorliep. Rond 1930 rondt Samuel zijn opleiding af. Hij is dan gediplomeerd godsdienstonderwijzer
Eerste publieke optredens Samuel Verdoner voor Nachaliël
Verdoner studeert in 1930 af als godsdienstonderwijzer, maar is al enige tijd actief bij de jeugd-sjoel van de Joodse vereniging voor Amsterdam Oost, Nachaliël. Nachaliël, onder voorzitterschap van rabbijn Philip Coppenhagen en onder leiding van Moré Levie Hirschel, de latere conservator van de Bibliotheca Rosenthaliana, wordt in 1922 opgericht in Amsterdam Oost en in de eerste jaren van haar bestaan een zwervend bestaan. De vereniging heeft zich ten doel gesteld bij de joodse bevolking van Amsterdam Oost het godsdienstig leven zoveel mogelijk te versterken door het geven van leeroefeningen op maandag- en donderdagvond (Rashie Tora-verklaring) en het organiseren van voordrachten en lezingen. Nachaliël is vooral gericht op de nieuwe wijken met een focus op de Watergraafsmeer en omgeving. De grotere bijeenkomsten vinden daarbij plaats in gebouw Oost-Indië op Middenweg 14-16. Amsterdam Oost heeft een grote joodse bevolking en er zijn veel verenigingen en buurtsynagoges, waaronder in de Indische Buurt, de Dapperbuurt, de Watergraafsmeer en diverse nabij de Weesperzijde. In Amsterdam Oost is echter nog steeds geen sprake van een echte grote synagoge, en daar wil Nachaliël zich hard voor maken.
Vanaf ongeveer 1909 is er al sprake van georganiseerd joods leven in de oud-Watergraafsmeer. In eerste instantie is er een bidlokaal op een particulier adres, Paul Krugerstraat 20 bij L.J. Dünner. Vanaf 1910 is er ook een echt synagogelokaal actief, van de Vereeniging ter bevordering der belangen van Joden te Watergraafsmeer, op de Linnaeusparkweg 1. S.A. Hammelburg wordt er als als godsdienstonderwijzer en gewreleraar benoemd. Al gauw ontstaat behoefte aan uitbreiding en worden adressen aan het kerkbestuur gestuurd. De financiën zijn echter het hoofdprobleem. De opening van de eerste joodse godsdienstschool in de Watergraafsmeer vindt op 1 januari 1913 plaats, met als hoofd J.S. Roos en als onderwijzer J. de Groot. Deze school trekt in een tijdelijk gehuurd pand op Linnaeusstraat 95.
Dit oud-Watergraafmeers synagogelokaal zal lange tijd blijven bestaan en tot de opening van de synagoge aan de Linnaeusstraat de synagoge van de Watergraafsmeer zijn.
De nieuwe vereniging Nachaliël dringt zoals gezegd sterk aan op het oprichten van een grote synagoge in Amsterdam Oost. De vereniging richt in 1924 het volgende, door maar liefst 282 bewoners ondertekende, adres aan aan het kerkbestuur van de Nederlandsch-Israëlietische Hoofdsynagoge:
Weled. Heeren,
Op verzoek van eenige bewoners van A’dam Oost heeft het Bestuur der Vereeniging “Nachaliël” gaarne zijn steun verleend bij het verkrijgen van handteekeningen van hen, die met rechtmatig verlangen uitzien naar den bouw eener synagoge in dit stadskwartier.
Het Bestuur van bovengenoemde Vereeniging heeft als resultaat van dien steun de eer, Uw geacht College hierbij een adres te doen toekomen voorzien van de handteekeningen van 282 personen, die allen zonder eenigen aandrang van derden, hunne namen onder dit adres geplaatst hebben, hopende dat dit adres bij Uw geacht College den indruk moge vestigen, dat de bouw van een nieuwe synagoge in A’dam-Oost eindelijk eens werkelijkheid moge worden.
Het zal Uw geacht College bij het nazien der lijsten bijzonder moeten opvallen, dat het aantal handteekeningen uit Oud-Watergraafsmeer zeer klein is, hetwelk zijn oorzaak vindt in de meening van die bewoners (die verreweg het grootste aantal bewooners van het tegenwoordig bidlokaal vormen) dat bijgaand adres geheel overbodig is, omdat Uw College volgens hunne opvatting reeds eenige jaren overtuigd moet zijn van den noodzakelijkheid van den bouw eener synagoge in A’dam-Oost.
Het Bestuur van “Nachaliël” hoopt echter, dat Uw geacht College, door ten spoedigsten den Kerkeraad een voorstel te doen toekomentot definitieve voorziening in de behoefte aan een synagoge enz. zal toonen, dat het ernstig rekening wil houden met de godsdienstige belangen van de in A’dam-Oost wonende Joden, want het is er van overtuigd, dat, hoe langer de tegenwoordige toestand bestendigd blijft, des te grooter de onverschilligheid, vooral bij het opgroeiend geslacht, zal worden, ten opzichte van den godsdienst, de Gemeente en hare instellingen. Desgewenscht is het gaarne bereid, bijgaand adres mogelijk toe te lichten.
De door Nachaliël gevraagde synagoge zal er te zijnertijd inderdaad komen, en in 1928 aan de Linnaeusstraat geopend worden. Of de opening zo goed is voor het Joodse leven is nog maar de vraag, want de nieuwe synagoge blijkt een forse aanslag te doen op de opkomst in alle buurtsynagoges in Amsterdam Oost.
Het nieuwe, in ongeveer 1924/1925 gereed gekomen Tuindorp Watergraafsmeer, ook wel Betondorp genoemd, is voor Nachaliël een interessant ontwikkelingsveld voor Joods leven. Er wonen inmiddels 100 joodse gezinnen in Betondorp. Daarom organiseert de vereniging op 21 april 1925 een avond in café van de Vuurst bij de Hartveldschebrug, om de gemeenschappelijke belangen van de Joodse bewoners van Betondorp te bespreken. Een twintigtal personen bezoekt de vergadering, waar Hirschel en Coppenhagen spreken. Over het algemeen is er bij de aanwezigen – behalve twee personen die zich tegen iedere godsdienst verklaren – genoeg animo te vinden om de onderneming door te zetten. Er wordt een commissie opgezet om de zaak verder uit te werken en een grote propaganda-avond te organiseren, die op zondagavond 7 juni 1925 plaatsvindt in café de Reiger te Diemen.
Op deze avond, waarop rabbijn M. de Hond spreekt, geven zich 20 nieuwe leden op voor Nachaliël. Mogelijk is Samuel Verdoner daarbij.
Samuel komt vermoedelijk voor de eerste keer van zijn leven in de krant in het tiende nummer van Nachaliël, uit juli 1926 Hij is een van de jongens die zich hebben opgegeven voor het oefenen in de voorzang.
Samuel schijnt talent te hebben, want bij de opening van de synagoge in Betondorp, die in eerste instantie op Zuivelplein 24 wordt ingericht, krijgt hij een rol, zoals in het Centraal Blad voor Israëlieten in Nederland van 22 april 1927 te lezen staat. In deze eerste dienst in Betondorp gaat de heer van Collem in gebed voor, terwijl “Jongenheer Verdoner, leerling Seminarium” zich uitstekend van zijn taak als Baäl Kourei (voorlezer der Thora) kwijt. Samuel is dan 15 jaar oud. De synagoge van Betondorp zal al gauw verhuizen naar het verenigingsgebouw op Brink 1.
Samuel is dus een succes als Baäl Kourei en krijgt als dusdanig al spoedig een vaste functie als voorlezer bij de synagoge in Tuindorp Watergraafsmeer. Intussen is hij op het seminarium in de afrondende fase terechtgekomen. Op 15 november 1929 verschijnt er een bericht in de Telegraaf en andere bladen dat Samuel Verdoner te Amsterdam geslaagd is voor de maatschappelijke vakken van het examen van de rang Israëlietisch godsdienstonderwijzer. Na een jaar – in oktober 1930 – slaagt Samuel ook in de godsdienstige vakken van het examen van de rang Israëlietisch godsdienstonderwijzer. Samuel is nu afgestudeerd en kan naar werk gaan zoeken.
Maar werk vinden is nog niet zo gemakkelijk in die tijd. In de synagoge te Betondorp, waarvan het bezoek nu stationeert wegens onder andere de opening van de nieuwe grote synagoge aan de Linnaeusstraat, is al een vaste gazzen in de heer van Kollem. Weliswaar blijft Samuel Baäl Kourei en mag hij bij het Chanooka-feest op 14 december 1930 in het Verenigingsgebouw op de Brink de lichten aansteken, maar veel toekomst lijkt hier niet te zijn. Toch neemt hij in 1931 als secretaris plaats in de propagandacommissie, die het Joods verenigingsleven in Betondorp nieuw leven moet inblazen. Maar het blijkt kwakkelen in Betondorp, zullen ook de komende jaren bewijzen.
Samuel moet dus op zoek naar een plek waar hij zich werkenderwijs nuttig kan maken, nu hij afgestudeerd is. Dat kan als godsdienstonderwijzer, maar ook als geestelijk functionaris. In mei 1931 mag onze afgestudeerde seminarist als proef voorzingen in de synagoge van de vereniging Sjoloum Wereingous in Amsterdam Noord, in verband met een vacante voorzangersplaats aldaar. Er wordt zelfs een klein grapje over dit gegeven gemaakt in de Joodsche Jeugdkrant Betsalel. Hoe dit proef-voorzingen is gegaan vermelden de kranten helaas niet, maar het lijkt er niet op dat Samuel door de proef heen is gekomen. Er is dan ook verder niets meer van voorzangactiviteiten door Samuel Verdoner voor Sjoloum Wereingous meer te vernemen.
Wel mag Samuel vanaf oktober 1931 op woensdagavond godsdienstlessen gaan geven voor Nachaliël, Thouro (de wet) met uitleg uit de bekende Rashie-vertaling van A.S. Onderwijzer. Dit is in die tijd de beproefde methode in de godsdienstschooltjes verspreid door de hele stad.
Voor zover bekend vindt de eerste kennismaking van Samuel met Rechouwous, de Joodse vereniging voor de Indische Buurt, waar hij zo’n belangrijke rol zal spelen, op zaterdag 24 december 1931 plaats. Samuel is dan spreker op een bijeenkomst genaamd Sjabbosmiddag, een jongensbijeenkomst voor jongens van 9 jaar en ouder, die gehouden wordt in de woning van Hartog de Vries, de beheerder van de Joodse begraafplaats Zeeburg, op Zeeburgerdijk 226. Mogelijk is dit een interessante nieuwe kring voor Samuel, die in Betondorp een beetje uitgegroeid lijkt in zijn mogelijkheden.
Rechouwous
In november 1925 wordt in de Indische Buurt in Amsterdam Oost officieel opgericht Rechouwous, de Joodsche Vereeniging voor de Indische Buurt, met als voorzitter lompenhandelaar Levie Vuisje uit de Eerste Atjehstraat, die geruime tijd het voorzitterschap van de vereniging zal vervullen. Erevoorzitter is rabbijn Coppenhagen, die ook een van de belangrijke aandrijvers is geweest bij het tot stand komen van de vereniging. Secretaris is Hartog de Vries, beheerder van de Joodse begraafplaats Zeeburg. In eerste instantie heeft de vereniging uitsluitend de beschikking over de woning van de beheerder van de Joodse begraafplaats, maar trekt al spoedig in een als synagoge ingerichte woning op Molukkenstraat 89, waar nu de Albert Heijn zit en een gedenkplaat de voormalige synagoge vandaag de dag herdenkt. De vereniging kent een voorspoedige start in de nieuwe Indische Buurt en gaat zelfs over tot het uitgeven van een eigen Joodse buurtkrant. Voorzanger is in eerste instantie de heer Salomon Vuisje (zoon van Levie Vuisje, later betrokken bij de Talmud Tora-school aan de Kraaipanstraat, en spoedig als gazzen opgevolgd door L. Gobes) en kourei de heer Prins. Er worden vanuit het gebouw in de Molukkenstraat allerlei cursussen voor Joodse buurtbewoners georganiseerd, er zijn een dames- en een jeugdafdeling, een Sabbathvereniging en men streeft zelfs naar Joods middelbaar onderwijs.
Belangrijk item voor Rechouwous, dat als doelstelling heeft afgedwaalde geloofsgenoten in de buurt terug te winnen voor het Jodendom, zijn de herhaalde pogingen van het Leger des Heils algemene middagen te organiseren waar Joodse kinderen ook welkom zijn.
In eerste instantie groeit de vereniging snel en lopen de zaken voorspoedig. De oprichting van de door Nachaliël zo gewenste grote synagoge aan de Linnaeusstraat in 1928 is echter een grote slag voor Rechouwous, en overigens ook voor de synagoge in de Commelinstraat in de naastgelegen Dapperbuurt. Het ledental begint begin jaren dertig aanzienlijk terug te lopen en de locatie Molukkenstraat kan niet langer gehandhaafd worden. Het is bij dit Rechouwous in zwaar weer waar Samuel Verdoner eind 1931 aanspoelt, en in het bijzonder bij de jeugdafdeling Tsingerei Rechouwous, die samenkomt in het huis van Hartog de Vries. De activiteiten die hij hier in eerste instantie organiseert zijn zaterdagmiddagen voor de jeugd. Deze activiteiten zijn door Rechouwous in eerste instantie in het leven geroepen om de opgroeiende jeugd te beschermen tegen de boze invloeden van buitenaf. Het gaat daarbij niet alleen om de kwalijke proselytiserende activiteiten van het Leger des Heils, maar ook om het rondhangen in de seculiere omgeving van de Indische Buurt in het algemeen. Overigens blijft Samuel ook zijn activiteiten voor Nachaliël ontplooien en geeft daar nog steeds Thouro.
Het is mogelijk tot waarschijnlijk dat Samuel ook al een baan heeft in deze periode. Er bestaat een onbevestigd bericht dat hij sinds 1931 als inval-, hulp- of in ieder geval niet vaste godsdienstonderwijzer actief is, met een tijdelijke aanstelling. Het is goed mogelijk dat hij hier collega is van Salomon Vuisje, en door deze geattendeerd wordt op Rechouwous. Pas in 1937 zal Samuel Verdoner officieel als vaste onderwijzer aangesteld worden door de Kerkeraad van de Nederlandsch Israëlietische Hoofdsynagoge. Mogelijk nog later is hij godsdienstonderwijzer aan de Talmoed Thoraschool in de Kraaipanstraat. Het is moeilijk zicht te krijgen op het uitoefenen van het godsdienstonderwijs door Samuel Verdoner.
Ontplooiing
We komen begin 1932 Samuel ook voor de eerste keer als openbaar spreker tegen, in jaargang 6 nummer 7 van het blad Nachaliël.
Een bijzonder feest
Voor de Sjoelbezoekers van Tuindorp-Watergraafsmeer was het Sjabbos Besjallach een bijzonderen dag immers het echtpaar Gans vierde zijn 50-jarige Echtvereeniging, terwijl tevens de heer Gans 75 jaar werd. Bij die gelegenheid was zijn zoon, de Heer I. gans, de populaire Directeur der Joodsche Invalide, uitgenoodigd om de dienst te leiden. De Heer I. Gans ging op uitnemende wijze voor in deze ochtendienst, waarbij flink geofferd werd. De heer Gans, de geachte jubilaris, werd met bijna alle Mitzwous vereerd en na het lezen uit de Touroh door den trouwen Jeugdsjoelbezoeker David Cohen, hield de heer S. Verdoner een predikatie tot de familie Gans naar aanleiding van de volgende teksten.
Mozes zei: “Dit is de zaak, die de E. geboden heeft: een Omer vol er van zal ter bewaring zijn voor uw nageslacht; opdat zij zien zullen de spoijs, die Ik u in de woestijn te eten heb gegeven, toen ik U uit het land Egypte gevoerd heb.”
Mozes zei tot Jehosoea: “Kies ons mannen uit en trek uit, strijd tegen Amalek; morgen zal ik mij op den top van den heuvel plaatseb, met den staf Gods in mijn hand.”
Spr. vergeleek den Heer Gans met Mozes, omdat hij het steeds is, die de Joodsche Betondorp-bewoners opwekt tot trouw Sjoelbezoek, opdat deze Sjoeldiensten behouden blijven. Aan het einde van de dienst zongen de Gazzen en de Heer Verdoner samen nog Omar Rabbi El’ozor, hetgeen zeer in de smaak viel en dan nog allen gezamenlijk het slotgebed. Een hartelijk jejasjeir kougago viel dan ook den heer I. Gans ten deel en daarmede was deze feestdienst ten einde.
Grote veranderingen dus, de dood van moeder, verkering en verhuizing. Samuel studeert ook nog en zal in september 1932 ook zijn sjouget-diploma, het diploma voor ritueel slachten, behalen. Samuels ster is rijzende in de wereld van de Joodse verenigingen in Amsterdam Oost. De Sjabbosactiviteiten worden uitgebreid met de mogelijkheid voor jongens die thuis geen Seideravond kunnen vieren, dit na opgave op Zeeburgerdijk 226 te komen doen. Hierbij speelt Samuel een belangrijke rol. Uit een verslag van het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 6 mei 1932 nemen wij het volgende over.
Donderdag 21 april j.l. den tweeden Seideravond, heeft “Tsengierei Rechouwous” voor hare jonge leden de gelegenheid opengesteld, om den seider te vieren. Daar er al spoedig, na de Seideraankondiging, ook vele verzoeken van niet-leden bij het bestuur binnenkwamen, besloot het ook deze toegang te verlenen. In het clublokaal, dat Zeeburgerdijk 226 gevestigd is, had de fam. de Vries de seidertafel reeds op onberispelijke wijze ingericht. Nadat alle aanwezigen hartelijk waren verwelkomd, sprak de heer S. Verdoner eenige waardeerende woorden, wegens de keurige wijze, waarop alles georganiseerd was. Spoedig werd het woord gegeven aan den heer M. Ansel, die de leiding van den “voor-Seider” op zich genomen had, van welken taak hij zich op loffelijke wijze kweet, evenals genoemde heer Verdoner, die als leider van den “na-seider” functioneerde. Het geheel had dan ook een vlot verloop, dank ook zij de diverse leiders, die, zoo vaak dit noodig was, assisteerden. Natuurlijk werd het, voor de kinderen, niet onbelangrijke gedeelte van den Seider, “men ete naar welgevallen”, niet vergeten. Toen dien avond het geluid van het laatste “arme lam” weggestorven was, bedankte de heer L. Gobes alle aanwezige leiders voor de eminente wijze, waarop allen zich van hun vrijwillige taak gekweten hadden. Ook de verschillende schenkers van giften, die den seider hebben mogelijk gemaakt, werden niet vergeten. Tenslotte dankte spr. den heer en mevrouw de Vries voor alle medewerking, die de vereeniging van hen ondervindt. De heer de Vries drukte vervolgens de ouders, die ondertusschen waren binnengekomen, op het hart, hun kinderen naar de Joodsche school en op Sjabbos naar Ts. Rech. te zenden. Nadat de heeren Ansel, Verdoner, de heer Kleinhaus en mej. Wegloop nogmaals bedankt waren voor de opofferingen, die zij zich getroost hadden, spoedden zich de kinderen, uiterst voldaan, naar huis.
Louis Gobes is in die tijd gazzen van Rechouwous. Hij is iets ouder dan Samuel en geboren in Griethausen, net over de Duitse grens. Hij is al sinds 1927 (op ca. 17-jarige leeftijd) betrokken bij Rechouwous en is vermoedelijk ook een leerling aan het seminarium geweest. In 1929, na het vertrek van Salomon Vuisje als voorzanger – deze geeft nog wel de volwassencursussen – mag hij proefdienst afleggen bij Rechouwous en het lukt: Louis wordt aangenomen als voorlezer/voorzanger van Rechouwous.
Samuel blijft de jeugdactiviteiten op de zaterdagmiddag begeleiden, onder leiding nu van Louis, en blijft voorlopig ook in de Betondorpse synagoge van Nachaliël actief, waarbij hij nog steeds Kouro is en ook verantwoordelijk is voor versieren van het gebouw. Ook mag hij bij het Chanoeka-feest van Nachaliël de kinderen toespreken. Het gaat niet zo goed met Nachaliël. Er is sprake van stagnatie in het ledenbestand en deelnemers aan activiteiten nemen af. Het is überhaupt algemene malaise in het Nederlands Jodendom in de jaren dertig van de twintigste eeuw. Zelfs de grote Duitse Amsterdamse synagoge moet vanwege een gebrek aan bezoekers gesloten worden. Daar komt in Amsterdam Oost nog bij dat zoals gezegd de kleine buurtsjoeltjes ook nog eens concurrentie kregen van de grote synagoge aan de Linnaeusweg. Wat als een zorgvuldig plan tot herstel van het jodendom – het stichten van buurtsynagoges – met name door rabbijn Coppenhagen was opgezet, begint in elkaar te storten. Om over de ontwikkelingen in nationaal socialistisch Duitsland nog maar te zwijgen.
Het is bij Nachaliël dat Samuel voor zover bekend voor de eerste keer volwassenen in het openbaar mag toespreken, bij het afscheid van de gazzen van de jeugd-sjoel van Nachaliël, leeftijdgenoot Meijer Druijff, die sinds 1925, op zijn 17e, al gazzen is bij de jeugd-sjoel. Het schijnt geen bijzondere toespraak geweest te zijn gezien de zeer beperkte samenvatting in het artikel in het Nieuw Israëlietische Weekblad van 27 januari 1933. Samuel is niet iemand die zich op de voorgrond dringt. Dat blijkt ook wel bij de seideravonden voor de jeugd van Rechouwous, die nog steeds gehouden worden. Hij krijgt hier concurrentie van de al eerder genoemde Machiel Ansel, iets jonger dan hij, die samen met hem de leider van de bijeenkomsten en van de activiteiten van Tsjengerei Rechouwous wordt. Machiel Ansel is een streng orthodoxe jongen die hoopt ooit rabbijn te worden, waar hij ook voor gaat studeren, om in 1935 tot rang van godsdiensthoofdonderwijzer te worden bevorderd. Ook Machiel zal in de oorlog door de nationaal socialisten om het leven worden gebracht.
Op 26 augustus 1933 verloven Samuel Verdoner en Marie Wagenaar zich met elkaar. “Geen ontvangdag”, staat er op de kaart. Het is niet duidelijk wat en of dat iets te betekenen heeft. In ieder geval is er weinig sprake van uitbundigheid. Samuel vertrekt in het jaar 1933 ook definitief bij Nachaliël. Zijn vertrek, alsdus het jaarverslag van de vereniging, laat een leemte achter die niet gemakkelijk is op te vullen. De reden voor Samuel om te stoppen is waarschijnlijk de verhuizing van het gezin uit Betondorp geweest, na de dood van moeder Naatje.
De synagoge in Betondorp blijft nog vele jaren in stand en het laatste bericht wat wij er van horen staat in het Nieuw Israëlietisch Weekblad van 13 oktober 1939.
Het is niet bekend hoe het met deze synagoge is afgelopen, maar na de oorlog bestond ze niet meer.
Tot de jaren tachtig is Betondorp een socialistisch bolwerk. Regelmatig is een meerderheid van de stemmen socialistisch: voor S.D.A.P. (voor de oorlog) of voor de P.v.d.A. In 1935 stemt bijvoorbeeld 55% van de stemmers op de S.D.A.P. In 1962 is dat zelfs een beetje meer.
In juli 1951 heeft de CPN het er maar druk mee in Betondorp. Het is oorlog in Korea en het kapitalistische en het communistische blok staan recht tegenover elkaar en men vreest zelfs voor een wereldoorlog. Daarom wordt een telegram verzonden aan de Nederlandse regering, met daarin het verzoek om op alle mogelijke manieren aan te dringen op maatregelen die tot vrede zullen leiden in het conflict. Dit wordt ondertekend door maar liefst 113 Betondorpse vrouwen.
In dezelfde week van half juli 1951 wordt in het Meerhuis op de Brink ook een avond georganiseerd over de plaatsgevonden hebbende reis van een arbeidersdelegatie naar de Soviet-Unie. Helaas hebben we geen verslag van deze avond.
Het is er op of er onder, begin jaren vijftig in communistisch Betondorp.
Aardig weetje: de gemeentelijke autobus die in 1925 naar Betondorp rijdt (de verlengde lijn A), heeft in de volksmond de bijnaam de Kraaienkuip, omdat de aansprekers, die naar de Nieuwe Oosterbegraafplaats gaan, veel van deze bus gebruik maken.
Overigens wordt er in 1925 behalve deze doorgetrokken lijn naar de Nieuwe Ooster ook een nieuwe buslijn opgezet, met het tracé Tulpplein (bij het Amstelhotel), Weesperzijde, Duivendrechtse brug, Landbouwstraat en Brink.
Pas in 1940 zal tramlijn 9 doorgetrokken worden van het Oosterpark naar Betondorp.
Een huiselijke twist met een onverwacht dramatisch einde
Pantoffel-worp had de dood tengevolge
Amsterdam – Dinsdag
Een huiselijke twist tussen twee echtelieden, wonende in de Veeteeltstraat, in het Betondorp, Amsterdam Oost, heeft Zondagavond onvoorzien dramatische gevolgen gehad. Een voor de derde maal getrouwd zijnde 52-jarige tram-conducteur, had voor de zoveelste maal onenigheid en verschil van mening met zijn echtgenote, een 50-jarige vrouw, die al voor de tweede maal getrouwd was.
Tijdens deze ruzie – dat was Zondagmiddag – wond de tramconducteur zich steeds meer op. Op een gegeven ogenblik kreeg hij het zó zeer op zijn zenuwen, dat hij een van zijn pantoffels uittrok en dit schoeisel in de richting van zijn vrouw wierp. De pantoffel raakte de vrouw achter haar oor en wel zó, dat er een wonde werd geslagen, waaruit een dun straaltje bloed begon te sijpelen. De vrouw voelde zich onwel worden en haar toestand was weldra van dien aard, dat de tramconducteur het raadzaam achtte de hulp van een dokter in te roepen.
Omstreeks half zes kwam een dokter de gevraagde visite afleggen. Daarbij stelde de geneesheer verschijnselen vast, die op zware hersenschudding duidden. Opname in een der gasthuizen werd onverwijld noodzakelijk geacht. Met een ambulance-auto is de patiënte naar het Wilhelmina-gasthuis gebracht, waar zij twee uur later overleed…
Diezelfde avond sprak de tramconducteur, die zoals te begrijpen is, zeer onder de indruk van het gebeurde was, op straat een agent aan, dien hij in korte trekken het dramatische verloop van de huiselijke onenigheid vertelde. De ruzie was ontstaan omdat de vrouw geweigerd had mee te gaan naar een verjaardagspartijtje… Met den aanngesproken agent heeft de tramconducteur zich naar het politiebureau in de Linnaeusstraat begeven, waar hij opnieuw zijn droeve relaas deed.
De substituut-officier van justitie, mr. B. Kist, de commissaris van de politie, de heer E.C.J. Staal en inspecteur P.D.N Bijlsma begaven zich onmiddellijk naar de Veeteeltstraat om in de woning van het slachtofeer een onderzoek in te stellen. De pantoffel, waarmede de tramconducteur gegooid had, is daarbij in beslag genomen. Als verdacht van zware mishandeling, de dood tengevolge hebbende, is de tramconducteur gearresteerd en in verzekerde bewaring gesteld. Vermoedelijk zal hij overmorgen voor den officier van Justitie worden geleid. Het bij dit drama betrokken echtpaar was ongeveer anderhalf jaar getrouwd. Het huwelijk was niet bijzonder goed, want herhaaldelijk waren er vaak zeer hooggaande ruzies.
Het is ons helaas niet bekend hoe deze kwestie is afgelopen en welke straf de pantoffelwerper van de rechter kreeg toebedeeld.
In 1930 wordt volkstuincomplex Rust en Vreugde opgericht. Het langgerekte complex is gelegen langs het Onderlangs en bevat plaats voor maar liefst 122 volkstuintjes. Het complex is eigendom van de Amsterdamse Bond van Volkstuinders. Voor de oorlog worden volkstuintjes bij Betondorp vooral gebruikt als nood: om extra voedsel te genereren. Het complex heeft sterk te lijden onder de laatste jaren van de oorlog – alles wat eetbaar of brandbaar is verdwijnt in de oorlogsjaren.
Na de oorlog komt steeds meer het idee van de siertuin op. De gebruikers van de volkstuinen zijn een homogene groep bewoners van Betondorp. Ons kent ons, en de grote meerderheid is na de oorlog bejaard. Het complex is afgesloten met een hek en vreemdelingen worden niet verondersteld op het park rond te hangen, alhoewel de tuin strikt bezien niet afgesloten is en iedereen het hek door zou kunnen.
Na de oorlog wordt hard gewerkt om het geruïneerde park – alle huisjes zijn gesloopt en alle bomen gekapt – weer op orde te krijgen. Er wordt ook een kantine gebouwd, die beheerd wordt door het damescomité, terwijl de heren ploeteren in de tuin. Vooral het kweken van bloemen heeft nu de aandacht en de tuin is een bont spectakel. Alle inzet heeft als gevolg dat Rust en Vreugde in 1951 ruim onder de prijswinnaars is bij de tentoonstelling IJ-Flora die gehouden wordt in de Tolhuistuin in Noord.
In 1965 bestaat de tuin inmiddels 35 jaar en wordt er de jaarlijkse Amsterdamse Volkstuinweek georganiseerd. Er bestaan bij Rust en Vreugde de tuin meer open te stellen voor niet-leden. Daarom is een aantal bankjes op het complex geplaatst. Nadrukkelijk worden wandelaars in een artikel in De Waarheid uitgenodigd het complex eens te komen bezoeken.
In de jaren zeventig moet Rust en Vreugde wijken voor de nieuwe snelweg, de ring A10. Wel wordt een nieuwe locatie gevonden, in Amsterdam Noord, bij Schellingwoude, waar het complex vandaag de dag nog steeds floreert. Voor de Betondorpers is het echter een bittere pil. Ze zijn hun eigen tuin kwijt en Schellingwoude is voor de meeste bejaarden nu eenmaal te ver weg om op dagelijkse basis van hun tuintje te genieten. De stemming in Betondorp, dat zich verwaarloosd en benadeeld voelt, wordt er niet beter op.
De opkomst van een protestvergadering tegen de plannen van woningbouwvereniging Eigen Haard in juli 1971 is groot. De bewoners van Betondorp vinden onvoldoende inspraak in de plannen te hebben gehad. En bovendien zal de aanleg van een badcel, modernisatie van de keuken en de aanleg van centrale verwarming leiden tot een huurstijging van maar liefst 30 gulden leiden. De CPN doet verslag van de vergadering in De Waarheid. Een inwoner: “Van mij hoeft al dat verbouwen niet. Ik heb jaren in deze omstandigheden gewoond; het duurt mijn tijd wel uit.” Een ander: “Ik heb pas een nieuwe gashaard, die me honderden euro’s heeft gekost. Dat zou ik allemaal weg kunnen smijten omdat er zo nodig centrale verwarming moet komen.”
Het totale bedrag dat Eigen Haard voor renovatie van 522 woningen gereserveerd heeft is 12.437.159 gulden. De vergadering is al een keer eerder gehouden; ditmaal georganiseerd door de PvdA Betondorp. Dat was in april 1971. De belangstelling is dan echter zo groot, dat de vergadering moet worden afgelast.
Wethouder Kuijpers (Herhuisvesting), bladerend in zijn agenda: “Maar niet op woensdag, als Ajax voor de cup speelt”. Het leverde hem hier in Watergraafsmeer uiteraard applaus op.
“Er woont in Betondorp,” aldus het verslaggevend artikel in het NRC Handelsblad van 8 april 1971, “een grote groep alleenstaande bejaarden en invaliden, die gedwongen verhuizingen e.d. heftig ondergaan.”