Beste mensen, de Ploegstraat en de Egstraat lopen in elkaar over en voor je het weet sta je aan de rand van het kerkhof. Wat ik me de hele tijd afvraag is of de naam van de hoofdpersoon van de avonden van Gerard Reve, Frits van Egters, misschien afkomstig is van de Egstraat. Ik kan het nergens vinden. Iemand een idee?
Gereformeerde padvinderij
We konden niet zo snel iets meer terugvinden over de Gereformeerde padvinderij in Betondorp, maar in 1947 is het clubhuis van de Gereformeerde Padvindersgroep “Frankendael” in ieder geval gevestigd in de school op Zuivelplein 11, waar op 16,17 en 18 oktober een bazar gehouden wordt. Nieuwe leden kunnen zich overigens aanmelden bij de heer Fris, die ver buiten Betondorp op de Pythagorasstraat woont.
Het programma van de padvinders is als volgt:
Kabouters (meisjes 8-12 jaar), zaterdagmiddag 14.30-16 uur
Padvindsters (meisjes 12-17 jaar), woensdagavond 19.30-21 uur
Welpen (jongens 8-12 jaar), zaterdagmiddag 15.30-17 uur
Verkenners A (jongens 12-17 jaar), maandagavond 20.00-21.30 uur
Verkenners B (jongens 12-17 jaar), zaterdagmiddag 14.30-16.30 uur
Wanneer we meer informatie over dit belangwekkend onderwerp achterhalen, hopen we u daarvan op de hoogte te kunnen stellen.
De Hartsvelderbrug
De Hartsvelderbrug over de Ringvaart naar Diemerbrug wordt al vlak na inpoldering van de Watergraafsmeer aangelegd. Hieronder een aardige afbeelding: een ets van J.C. Roëll van ca. 1800.
Jan Sitters raakt in conflict
Jan Sitters uit Betondorp – we zijn helaas niet zeker over zijn woonadres – raakt begin 1932 in een ernstig conflict met het bestuur van de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond. Zoals de lezers bekend zal zijn, is deze bond gelieerd aan de socialistische SDAP (tegenwoordig PvdA). Sitters nu beschuldigt het bondsbestuur van de diamantbewerkers er in het Weekblad van, niet alleen niet op tijd afgetreden te zijn, maar te heulen met de SDAP, die volgens hem op oorlog aanstuurt vanwege hun felle geluiden tegen het opkomend fascisme. Dit wordt hem niet in dank afgenomen en er wordt behalve door het bestuur door diverse lezers gereageerd. We vallen in de discussie met de ingezonden brief hieronder, uit het Weekblad van 29 januari 1932, en ondertekend door G.J. de Groot.
Aan Jan Sitters
Na lang aarzelen ga ik er toe over, uiting te geven aan mij meening over de wijze, waarop sommige lieden probeeren zieltjes te winnen door de C.P. [Communistische Partij, red.]. Van geijkte communisten is mij dat niet vreemd, maar dat jij daaraan meedoet Jan, is bedroevend, vooral als men weet, dat jij vele jaren als sociaal-democraat geleefd en gehandeld hebt. Dat je uit overtuiging een andere richting hebt gekozen, is tot daar aan toe, maar dat jij, na de opvoeding, genoten in de S.D.A.P., je kunt verlagen tot verdachtmakingen, gaat alle perken te buiten.
Je hebt, toe je pas communist waart, mij willen overtuigen, dat ik met mijn revolutionnaire sentiment niet thuis behoorde waar ik was, doch mij aan jullie zijde moest scharen; dit geschiedde onder bijvoeging van De Socialist [krant van de OSP, Onafhankelijke Socialistische Partij,red.; de OSP ontstond toen De Socialist, een uitgave van de linkse stroming in de SDAP, door de partij werd verboden].
Je hebt je toen niet van je beste zijde laten kennen; ik had daar geen gewag van gemaakt, doch waar je nu in het antwoord aan J. Veenman, je er weer van bedient, vind ik het goed (tevens als bewijs van mijn beroering), dat zulke dingen eens bekend raken.
1e. Heb je in dat schrijven aan mij, het Bestuur van den A.N.D.B. beschuldigd ons te hebben verkocht aan de A.J.V.
2e In het Weekblad wilde je niet schrijven, omdat je de democratie van het Bestuur zoo laag hadt aangeslagen, dat het jouw schrijven toch niet zou publiceren.
Ik heb je toen alle kans geschreven, om alles te schrijven wat op je hart lag, met waarborg van publiciteit. Je hebt je er toen afgemaakt, door voor te geven, dat de tijd te ver was verstreken en dat jij je niet liet drijven door mij, terwijl jij degeen was, die de zaak drijvend had gemaakt; je maakte excuses over de te lage democratie van ons Bestuur, stuurde mij niettemin toch De Socialist, met een brief, dat je mij nog wel eens wilde spreken, omdat je overtuigd waart, dat je mij, in figuurlijken zijn, op polemisch terrein dus, een flink pak voor mijn broek zou geven; en zulks nog wel, waar je van te voren alle kans werd geboden.
Je hebt dus je verdachtmakingen niet tot waarheden kunnen brengen.
Nu kom je in je antwoord aan J. Veenman weer met de schandelijke aantijging (dat is de kern van alles), dat de S.D.A.P., precies als in 1914, met de heerschende klasse, den oorlog ingaat om de Natie te redden.
Jullie durft de eene groote leugen op de andere te stapelen, omdat het, als altijd, gaat tegen de S.D.A.P. Het is natuurlijk een verblijdend teeken, dat jullie niet anders hebt, dan zulke argumenten. Jij neemt als aanloop de 20 cents contributie-quaestie, drukt eens extra zwaar op de willekeur van een onwettigen Bondsraad, in de hoop, dat vele vakgenooten gehoor zullen geven aan je schandelijken onzin en gezwets. Indien je dan verder nog verkondigt, dat Rusland bouwt aan een Nieuwe Wereld en er het lichtend voorbeeld geeft, doordat het (hoort gij, Joodsche vakgenooten?) een einde heeft gemaakt aan de pogroms, denk ik met deernis en afgrijzen aan de vele politieke gevangenen, die bij tientallen zijn en nog zullen worden vermoord in die Nieuwe Lichtende Wereld.
G.J. de Groot
Jan Sitters op zijn beurt repliceert in het Weekblad van 5 februari 1932.
Repliek
Aan Gerrit de Groot
“Sommige lieden probeeren zieltjes te winnen voor de C.P.. ” begint De Groot zijn aanval op mijn persoon. Ik moet het dan verder ontgelden, omdat ik van overtuiging veranderd ben. Natuurlijk ben ik communist, zooals allen die het durven bestaan een andere meening over den gang van zaken te hebben dan de hunne. Als bewijs daarvoor voert De Groot aan, dat ik hem ongeveer een jaar geleden een persoonlijk briefje geschreven heb, naar aanleiding van een ingezonden stukje in het Weekblad van zijn hand, waarvan de inhoud, naar ik meen, was een aandringen op internationale samenwerking van de juweliers met de vakvereeniging, om ons bedrijf op gang te brengen. Precies weet ik het niet meer. Ik heb hem toen dien z.g.n. compromitteerenden brief geschreven, waarvan hij thans gewag maakt. Ik kan echter op deze zaak niet ingaan, omdat ik na een jaar niet precies meer weet wat de inhoud is geweest. Echter ontken ik ten stelligste, de woorden te hebben gebruikt, waarvan jij, Gerrit, mij beticht. Dat is ook niet noodig. Wel wil ik verklaren, het niet met de loonpolitiek eens te zijn, of te zijn geweest. Mag dat niet? Moet je daarvoor communist zijn? Tijdens de onzalige status quo van 1919 was ik ook daar een fel tegenstander van. De kameraden uit het personeel Robijns kunnen dat bevestigen. Het kwam duidelijk tot uiting, toen wij, bij een poging tot verkrijgen van betaling der feestdagen, ons eigen Bestuur tegen ons hadden.
De 20 cent contributie neem ik als aanloop voor mijn aanval op de S.D.A.P., in de hoop, dat velen gehoor zullen geven aan mijn schandelijken onzin en gezwets, aldus De Groot. Je hebt niet goed gelezen, Gerrit. Mijn eerste stukje behandelde alleen een zuiver organisatorische zaak; met geen woord heb ik over algemeene zaken gerept.
Veenman heeft in zijn aanval op mijn persoon de algemeene zaak er bij gehaald; eerst daarna meende ik dat het plicht was datzelfde te doen, bekeken van een ander gezichtspunt. Maar ook jij, Gerrit, evenals Veenman en H.P. [Henri Polak, red.], ik wil dat nadrukkelijk constateeren, gaan met geen enkel woord op de hoofdzaak in. Ik herhaal mijn meening: het tekort in het pensioenfonds kan uit de Bondshuishouding worden gehaald.
Thans iets over mijn schandelijke aantijging, dat de S.D.A.P. (bedoeld is de soc.-dem.) evenals in 1914 met de heerschende klasse mee den oorlog ingaan zal. Wat zijn de feiten? In 1914 brak de oorlog uit. De socialistische partijen van alle landen schaarden zich achter hunne regeeringen, onder het motief: wij hebben den oorlog niet kunnen verhinderen, maar wij willen ook niet de nederlaag van ons eigen land. Een uitzondering dient te worden gemaakt voor Oostenrijk, waar het parlement gedurende nagenoeg den geheelen oorlog niet bijeen geweest is en dus de partij geen kleur behoefde te bekennen. En eere wien eere toekomt: in Duitschland was het Karl Liebknecht, die tegen eigen regeering stelling nam. Waardoor hij zich de vijandschap van zijn eigen partij op den hals haalde. Niet in 1914, bij het uitbreken van den oorlog, doch later; waarmede ik geenszins bedoel Liebknecht’s daar te kleineeren; doch geschiedenis is geschiedenis. Alleen de 5 Russische Doema-leden der Bolsewiki stemden gesloten tegen hunne regeering, waarvoor zij levenslang naar Siberië verbannen werden, doch met de revolutie in vrijheid zijn gesteld.
Troelstra zegt in zijn gedenkschrift Storm over deze zaak: “Wij zijn door den oorlog overrompeld, laten wij zorgen, niet ook door den vrede overrompeld te worden.” Doch alle pogingen daartoe aangewend zijn finaal mislukt. Over de Conferentie van Stockholm 1917, die ongeveer een half jaar duurde, schrijft Troelstra in Storm op blz. 149: “In naam is de conferentie uitgesteld, in werkelijkheid was zij mislukt.” En verder op dezelfde blz.: “Maar al te duidelijk voelde ik, dat de grootste hindernis was opgeworpen door de socialistische partijen zelf, die door haar verbond met de imperialistische regeeringen haar socialistische kracht hadden verlamd.” Deze zaak moest mislukken. Zij, de socialisten, kwamen niet als socialisten die hun klasseplicht begrepen. Zij kwamen na ruim drie jaar oorlogsvoeren elk voor eigen land, als precies dezelfde nationalisten, die zij in 1914 bleken te zijn.
Heeft bij het einde van den oorlog de Sociaal Democratie zoodanig haar plicht als klassepartij vervuld, waardoor jij, Gerrit, het recht hebt, mij van lastertaal te beschuldigen? In Duitschland is de revolutie in een burgerlijke democratie verloopen, ondanks de heldhaftige poging van Liebknecht en Rosa Luxemburg om haar in een proletarische om te zetten, een poging, welke deze beide helden met den dood hebben betaald. Als wij een balans opmaken tusschen de beide landen, waar de revolutie uitbrak, dat is Rusland en Duitschland, wat zien zij dan? Duitschland in 1918 rijp om af te rekenen met zijn eigen heerschers, thans rijp voor den revanche-oorlog, zes millioen werkloozen, de werkenden aan de rand van het pauperisme. Rusland wel afgerekend met zijn klassevijanden, geen werkeloozen, stijgende geboortecijfers, dalende sterftecijfers, stijgende welvaart. Het is waarlijk niet moeilijk te zien naar welke zijde de weegschaal doorslaat. Hoe is in Nederland de schoone kans tot een grijpen naar de macht gebruikt? Troelstra begreep de situatie en handelde er naar in zijn bekende rede, gehouden in de Tweede Kamer, November 1918, waar hij vertolkte wat in de massa leefde.
Wat gebeurde echter nadat Troelstra gesproken had? Op blz. 213 van Storm staat: “Een lid der fractie (soc.-dem. J.S.) echter gaf dadelijk daarna in een gesprek met den heer Hans, den parlementairen redacteur van De Telegraaf, te kennen, dat een belangrijk deel der fractie het niet met mij eens was. De heer Hans schrijft daarover in zijn brochure over de Novemberdagen van 1918: “Wij waren de eersten, die dit vernamen, en toen wij het aan verschillende burgerlijke Kamerleden meedeelden, bracht dit bericht werkelijk ontspanning. Aan die ontspanning bestond dus wel behoefte.” Tot zoo ver Storm. De rest, Gerrit, laat ik zwemmen; ik kan niet te land uitweiden. Alleen nog dit: In den Japanschen rooftocht in Mandsjoerije (Shanghai is er reeds bijgekomen) staat de Japansche sociaaldemocratie onder allerlei formules achter de regeering. Met dit alles tot lasterlijken onzin te verklaren, kun je deze feiten nog niet wegpraten, Gerrit. Ik moet zijn meening, geuit in mijn stuk tegen Veenman, handhaven. Tenzij jij, Gerrit, mij van het tegendeel kunt overtuigen.
Nu nog een paar woorden over het onderschrift van H.P. [Henri Polak, red.]. U is werkelijk een oolijkerd. U zegt u niet in deze polemiek te zullen mengen, doch doet het telkens; eerst hebt u Veenman goed terzijde gestaan, thans is u weer een waardig secondant van De Groot.
Ik, arme dwaas, weet niet eens dat in Nederland geen oorlog is geweest. Maar denkt u, dat, waar bij het neutraliteitsstandpunt van de nationale gedachte de nationale geschillen overheerschen, dat bij oorlog niet het geval zal zijn? In veel erger mate natuurlijk. U erkent, dat Rusland geen pogroms meer duldt. Heb ik beweerd dat je daarom communist moet zijn? Ik heb het slechts als een groote verdienste van de Russen aangemerkt. Natuurlijk is hiermee het anti-semitisme niet uitgeroeid. Anti-semitisme is niet zoo spoedig uit te roeien. Dat heeft rood Weenen nog kortelings bewezen, waar de Joodsche studenten van de Universiteit zijn weggeslagen. Verder komt u met Cornelissen ten tooneele. Maar, zou ik u willen vragen, kan je daarmee eigen huid schoonwasschen?
Kameraadschappelijk groetend,
J. Sitters
Jan Sitters slaat de spijker behoorlijk op de kop. Er komen nog enige zwakke reacties, waaronder van Henri Polak, maar ik zou op mijn beurt willen zeggen dat de door Sitters aangeraakte problematiek vandaag de dag nog steeds levensgroot bestaat. Om de economische oorlog die de Westerse natiestaten tegen landen voeren die niet mee kunnen komen ten einde te brengen, zullen we het nationalisme moeten zien te overwinnen, het gaan voor het eigenbelang van de BV Nederland. Natuurlijk zal dit alles met beleid moeten gebeuren, maar zonder internationaal, globaal beheersmiddel zullen we de huidige crisis op het gebied van mens en natuur niet overwinnen. En dat is ook in het belang van ons, die het in Nederland relatief zo goed hebben. De negentiende-eeuwse natiestaten zijn volkomen contra-productief bij het oplossen van de milieuproblematiek, die globaal is. Wij hebben internationalisme nodig, alhoewel wat mij betreft niet zonder meer in socialistische vorm. Overigens fuseerde de OSP in 1935 met de RSP van Henk Sneevliet, de internationalist en Trotskist, die in de Tweede Wereldoorlog door de nationaalsocialisten werd vermoord vanwege zijn opvattingen. Vandaag de dag is zijn naam verbonden met een straat in Slotervaart. Verder horen we weinig meer van het internationaal socialisme, dat zijn slagkracht bijna volledig verloren lijkt te hebben. Maar dat is een ander onderwerp.
Jan Sitters op zijn beurt komt in steeds communistischer vaarwater terecht. Hij ziet de oorlog al van verre aankomen en in diverse ingezonden blijft hij wijzen op de voor hem voor de hand liggende keuze: voor de Soviet Unie en tegen het fascisme. Daarbij verheerlijkt hij de Soviet Unie steeds uitbundiger, waarbij hij tegenspel krijgt door ingezonden brievenschrijvers die het boekje van André Gide, Terug uit Sowjet-Rusland aanhalen. Sitters, die vermoedelijk een Joodse achtergrond heeft, overleeft de Tweede Wereldoorlog en blijft nog jaren actief in de Algemeene Nederlandsche Diamantbewerkersbond, waarvoor hij ook al voor de oorlog – ook tijdens het hoogtepunt van de conflicten – getrouw geld inzamelt.
Betondorp tegen huurverhoging
De huurverhoging van 6% – “de zes procent van Schut”, zoals het communistische dagblad de Waarheid schrijft – die in 1969 dreigt voor veel bewoners in oude stadswijken doorgang te vinden, stuit op veel verzet. In Betondorp worden door drie enqueteurs 240 huurders bezocht die expliciet huurverhoging hebben geweigerd. Slechts 13 van de gevallen vindt de huur verhoging redelijk, aldus de heer L. Wildeman, voorzitter van de gezamenlijke huurdersverenigingen en -comité’s in Amsterdam in de krant van 13 april 1969
Ouden van dagen of bejaarden?
Uit Het Parool, 6 maart 1953
Liever bejaarden dan ouden van dagen
Aan het Onderlangs 36 in Betondorp hing Donderdag de vlag uit. De driekleur vertolkte de blijdschap van afdeling acht van de “Algemene Bond van Ouden van Dagen”, omdat zij eindelijk een eigen ontspanningslokaal heeft.
Dokter J.H. Wagenaar, die het lokaal officieel opende, liet de feestende oudjes met een zwaar probleem zitten. “Ik vind ouden van dagen zo’n vreselijk woord”, zei hij. Probeer daar eens iets anders voor te vinden.” Overigens deed dokter Wagenaar nog iets anders dan vraagstukken opwerpen. Hij gaf voorzitter H.A. Schröder een recept, goed voor één schaakspel.
“Wij komen in onze tweede jeugd”, juichte een feestredenaar. Wij zitten nu bij dezelfde platen, waar de juffrouw op school ons zulk prachtverhalen over kon vertellen.”
Een half jaar lang heeft het bestuur, dat op 26 Juli achter de tafel is gaan zitten, met B. en W. onderhandeld, voor het heet-begeerde lokaal ter beschikking van de “bejaarden” (zoals men zich voortaan liever hoort betitelen) kwam. Tóen begonnen de moeilijkheden pas. Het bestuur zat in een kale ruimte. “Maar wij hebben handige jongens in onze propagandacommissie”, riep voorzitter Schröeder. Het bewijs levert de zaal: tafeltjes, stoelen, een servies, enz.
Eén vraag rest spionier. Hóe gaat de bond nu voortaan heten? “Algemene Bond van Bejaarden”?
Gastvrijheid bij de familie Bonnet
In 1948 worden de Olympische Spelen in Londen gehouden. De Nederlandse turnploeg is hard aan het trainen en doet dat onder andere in het Ajaxstadion. Veel deelnemers komen niet uit Amsterdam. Daarom heeft de Amsterdamse vereniging D.O.C. dat de Nederlandse turnsters onderdak krijgen bij leden in Betondorp.
Het Turnblad is onder de indruk van deze geste van de Betondorpers. Met name de inzet van een zekere mevrouw Bonnet wordt geroemd.
De turnsters overnachtten bij leden van die vereniging [D.O.C., red.] in net Betondorp, dat gelegen is vlak bij het Ajax-stadion, waar de training heeft plaatsgevonden. De D.O.C.-families verdienen daarvoor de Bondsdank! En van haar vooral mevr. en dhr. Bonnet, bij wie door de gehele ploeg de warme maaltijd werd gebruikt en na afloop van de middagtraining een broodmaaltijd. De kookkunst van mevr. Bonnet werd door allen hoog gewaardeerd.
Er is ook een deelneemster uit Betondorp aan de Olympische Spelen van 1948 in Londen. Dat is Truida Bonnet. Zij staat op bovenstaande foto 2e van links. Het is niet moeilijk te bedenken dat de heer en mevrouw Bonnet familie van Truida, sterker nog, wel de ouders van Truida geweest zullen zijn. Een mooi gebaar naar de Nederlandse turnploeg!
De batterijen
Sinds de zeventiende eeuw werkt Amsterdam aan zijn stelling: een reeks batterijen en forten rond de stad die deze moeten verdedigen tegen aanvallen van legers. Onderdeel is de mogelijkheid tot inundatie: het vol laten lopen van polders met zout water om de toegankelijkheid van de stad te verminderen.
In eerste instantie is de stad aan de oostzijde omringd door forten bij de Muider Zeedijk, bij de Ipeslotersluis, bij het Nieuwe Meer en bij de Omval. Waarschijnlijk zijn de batterijen (set kanonnen) bij de Hartsvelderbrug aangelegd door de patriotten, die de stad in 1787 wilden verdedigen tegen de invallende Pruisen.
Hoe dat ook zij, gedurende in ieder geval de negentiende eeuw was aan beide zijden van de Duivendrechtse brug, die zelf dateert uit 1686, een batterij aan te treffen, zoals ook kan worden bekeken op onderstaande afbeelding.
Op onderstaande afbeeldingen is het strategisch belang van de Duivendrechtse brug goed in beeld gebracht. Het betreft de aanval van de Pruisen in 1787, waarbij de patriotten deze aanslag afweren. Op de onderste afbeelding is de batterij kanonnen zelf ook goed te zien.
Ergens in de negentiende eeuw verdwijnen de batterijen. Ze zijn in ieder geval in de tweede helft van die eeuw niet meer op kaarten aan te treffen.
Pastoor Vriens start de Open Deur
In 1944 voelt de pastoor van Betondorp, pater Adrianus J. Vriens, zich opgesloten in Betondorp. Vriens is sinds 1936, samen met zijn assistent pater Fr. A. Kampenhout in het dorp benoemd met als vooruitzicht dat hij na de opstartperiode uitgezonden zal worden naar de missie. Maar vanwege de oorlog is dat al geruime tijd onmogelijk. Vriens klaagt zijn nood bij de bisschop van Haarlem, Johannes Petrus Huibers, die hem suggereert om als alternatief, missionair in Amsterdam te gaan optreden. Het idee laat Vriens niet los en leidt tot oprichting van een pastorie voor niet-katholieken, “Open Deur”, die zich in eerste instantie vestigt op de Heiligeweg en later ook op de Hoofdweg en op Linnaeushof 44.
Open Deur is een succes en de operatie wordt geleidt door zeven paters van de Congregatie van de Heilige Familie, waar het witte kerkje in Betondorp ook bij hoort. Er vinden conferenties met dominees plaats, er zijn allerlei cursussen, honderden mensen worden voorbereid voor het Heilig Doopsel en het spraakmakende boek van de gereformeerd theoloog Berkouwer wordt besproken, Conflict met Rome.
Het succes van Open Deur, dat ook in andere steden in Nederland wordt nagevolgd, maakt het verblijf in Nederland voor pater Vriens blijkbaar dragelijker, want hij blijft in totaal maar liefst 25 jaar aan de parochie in Betondorp verbonden en zal ook later Nederland niet meer verlaten. Vriens overlijdt uiteindelijk in 1979 op 83-jarige leeftijd. Pater Kampenhout wordt minder oud. Hij verwisselt al in 1957 op slechts 56-jarige leeftijd het tijdelijke met het eeuwige.
Burgemeester Wagenaar
In verband met de vrees dat Betondorp bij een confrontatie tussen de inmiddels in Normandië gelande geallieerden en de Amsterdam verdedigende Duitse troepen van de belangrijkste voorzieningen en ook voedsel zal worden afgesneden, wordt in 1944 binnen Betondorp door een situationeel Noodcomité Tuindorp Watergraafsmeer overlegd over maatregelen om dat eventuele leed te verzachten. Er wordt onder andere gesproken over de noodzaak tot inrichten van een noodziekenhuis op het Zuivelplein, het treffen van bijzondere voedselvoorzieningen, het oprichten van een technische dienst voor onder andere dijkbescherming, een veterinaire dienst en een bewakingsdienst. Zo’n 500 Betondorpers geven zich bij het comité op om mee te helpen. De saamhorigheid is groot.
Een en ander gaat in overleg met de Gemeente Amsterdam en de na de Februaristaking door het nationaalsocialistisch bewind aangewezen burgemeester Edward Voûte. Besloten wordt een vertegenwoordiger van de Gemeente aan te wijzen om de beschermingsactiviteiten zoals hierboven genoemd te leiden en verder vorm te geven. Hiertoe wordt arts J.H. Wagenaar, woonachtig op Middenweg 162, aangewezen, die ook al functioneert als voorzitter van het Noodcomité. De buurman van Wagenaar van Middenweg 160, J.F. Becker, wordt conform zijn positie in het Noodcomité als vervanger aangewezen.
Alhoewel de term ‘burgemeester’ voor Wagenaar niet genoemd wordt, wordt hij al gauw in zijn functie als plaatsvervangend vertegenwoordiger van Voûte ‘burgemeester van Betondorp’ genoemd. Wagenaar mag, indien het dorp door oorlogshandelingen geïsoleerd komt te liggen, namens Voûte de belangen van de bevolking behartigen bij het bezettend troependeel, leidinggeven aan de hulpverlening aan gewonden, de burgerlijke stand provisorisch bijhouden, begrafenissen regelen en zelfstandig hulp verlenen bij luchtaanvallen.
Al gauw wordt duidelijk dat de door de nationaalsocialisten gevreesde snelle doorbraak van de geallieerden (‘Dolle Dinsdag’) niet tot stand komt. Wel volgt op de aanstelling van Wagenaar de hongerwinter, waarin het Noodcomité door coördinerende werkzaamheden zich zeer nuttig weet te maken. Betondorp telt eind 1944 nog 1.200 kinderen, die weliswaar gevoed worden door de Gemeente Amsterdam, maar toch door honger dreigen om te komen. Wagenaar organiseert transporten van deze kinderen naar Friesland, waar hij relaties heeft.
Per 19 januari 1945 wordt Wagenaar weer eervol ontslagen van zijn waarnemend ‘burgemeester’-schap. Vanuit zijn voorzitterschap van het Noodcomité zet hij zijn werkzaamheden voort. Ook na de oorlog blijft arts Wagenaar nog geruime tijd betrokken bij sociale activiteiten in Betondorp. In 1946 verschijnt zijn boek Een jaar Noodcomité.