Een film over Jeugdherbergen. Als je het hoort, stel je je zelf er zoo weinig van voor en ik voelde er ook hoegenaamd niets voor om er naar toe te gaan. Om half 8 arriveerde ik in de jeugdherberg in de Schinkelstraat te Amsterdam, waar een thee aangeboden werd. Er waren menschen van allerlei Jeugdbewegingen en daar voelde je je direct thuis. Na bezichtiging van de Jeugdherberg moesten we ons verzamelen in 2 groote touring cars, die ons bracht naar het Betondorp waar in het Vereenigingsgebouw de film zou worden vertoond.
Dr. Gunning opende den avond. Toen we eindelijk de lang verwachte film zagen, overtrof het aller verwachtingen. We zagen al de mooie plekjes van ons Nederland waar een Jeugdherberg gevestigd is. Uit deze film sprak wel het meest de romantiek die er uit gaat van het buitenleven. Ik geloof zeker dat wij allen toch ook wel voor den romantiek naar een kamp gaan of een trektocht houden.
Als je ’s avonds na je werk, na een speurtocht, na een wandeling bij elkaar zit, zwijgend, dan staar je voor je uit, je ziet je mooie omgeving, je voelt de heerlijkheid, je voelt je intens gelukkig dat je dit alles meemaakt. Dan ga je fantaseeren. Je wordt romantisch.
In deze film spelen verschillende jeugdvereenigingen mee, de A.J.C., de N.P.V. en het N.M.G. Je ziet deze jonge menschen vrolijk trekkend van de eene jeugdherberg naar de andere. Zij helpen elkaar voordat zij op weg gaan en laten alles schoon achter. Welke afdeeling Padvinsters hierin meespeelde weet ik niet. Zij speelden prettig en vlot en ik vond het heerlijk in de zaal te hooren mompelen: “Kijk Padvindsters.
Mocht deze film in jullie stad of dorp vertoond worden, dan zou ik jullie aanraden haar te gaan zien. Zij kan ook gehuurd worden. Misschien doet jullie afdeeling het wel eens.
Onder de dreiging van annexatie door de Gemeente Amsterdam, brengt de Gemeente Watergraafsmeer onder leiding van burgemeester de Wit in 1906 onderstaand uitbreidingsplan uit. De bedoeling is om op termijn maar liefst 200.000 inwoners in het voormalige Diemermeer te gaan huisvesten.
Zoals te zien zijn begraafplaats en renbaan opgenomen en ook Roosenburgh staat op deze kaart vermeld. Omgeving Betondorp ziet het volstrekt anders uit dan vandaag de dag.
In 1907 wordt het plan door de Watergraafmeerse gemeenteraad aangenomen en wordt gestart met voorbereidende werkzaamheden van wat Tuindorp Watergraafsmeer zal gaan heten. Er komt vanwege het invallen van de Eerste Wereldoorlog weinig van terecht. En op 31 december 1920 zijn alle plannen van de Gemeente Watergraafsmeer ten einde. De gemeente wordt opgeheven en geannexeerd door de Gemeente Amsterdam.
We schreven al eerder over de onvolprezen website Een kleine heldendaad. Van deze website nu nemen we de volgende gegevens over wat betreft scholen in Betondorp. In eerste instantie worden in 1920 door B&W drie scholen voorzien voor de nieuwe buurt. De eerste school, de Pieter Nieuwlandschool, kwam in 1924 gereed. Omdat de school al zeer spoedig teveel leerlingen telde, werd al in 1925 een tweede school ingericht in het grote, door architect Nicolaas Lansdorp ontworpen gebouw aan het Zuivelplein, de Rooshenburgschool. In 1926 werd al de derde school op het Zuivelplein geopend, de Daniël Stoopendaalschool.
Intussen werd een nieuw gebouw, ook door Lansdorp, gerealiseerd aan Huismanshof 11, waar de Daniël Stoopendaalschool al eind 1926 in trok. In hetzelfde gebouw opende in 1927 de Watergraafsmeerschool op Huismanshof 13. Ook hier had Betondorp niet genoeg aan in de jaren twintig, en terwijl de vijf andere scholen uit hun voegen begonnen te barsten, werd in 1929 in het plantsoen van de Duivendrechtselaan de zesde school van Betondorp opgericht, de Hartvelderschool. In deze laatste school zaten ook twee klassen van Hervormden, wat zich in 1931 resulteerde in de Groen van Prinstererschool in de Verlengde Landbouwstraat.
Volgens Gerard Reve in zijn boek Moeder en Zoon kregen de katholieke broeders die in de jaren dertig in de Rozenburgschool gevestigd waren bijzonder slecht te eten. Een anecdote.
Ik kon niet anders doen dan nog wat blijven nazitten. Bij het derde kopje dunne koffie – met melk en suiker, die ik beide al bij het eerste kopje was vergeten te weigeren – ging de vrouw mij nog snel vertellen wat haar over de congregaatsie in de vroegere Rozenburgschool bekend was. Ze stierven daar van gebrek, ze leden honger. Wat ze des winters bijvoorbeeld te vreten kregen? Andijvie uit het zout, Gerard, uit de Keulse pot, elke dag. Bestond dat nog, die manier van conserveren waarbij van de groente letterlijk niets overbleef dan een soort koestrontkleurige cellulose?
Van lieverlede hadden de broeders scheurbuik gekregen, haaruitval en raadselachtige builen. Door een samenloop van omstandigheden was er, mogelijk door een onderlinge vervangingsdienst van artsen die blijkbaar de geloofsbelijdenis overspande, aan het ziekbed van een broeder een niet-kantholieke arts verschenen. Deze ketter, scheurmaker of atheïst had eens geïnformeerd naar wat men zoal at en had tenslotte de van God gewilde koppeling van katholicisme aan scheurbuik niet willen inzien. “Die troep in ieder geval niet meer eten”, had hij gezegd. De broeders hadden daar wel oren naar, maar de abt wilde er niets van horen. Inderdaad was hij de enige die niets mankeerde, misschien door een aparte voorzieningheid Gods, misschien ook omdat hij de enige was die zich buiten de deur, op bruiloften, partijen en communie feestjes geregeld aan gewoon mensenvoedsel te buiten kon gaan.
Katholieken zijn weliswaar laffe mensen, die zich niet gauw tegen enig gezag durven verzetten, behalve als dit gezag zwak en humaan is, en een democratische tolerantsie voorstaat, maar de roomse lafheid van onze broeders, al hun schijterigheid bij elkaar gevoegd, resulteerde toch in een typies katholieke stoute jongens revolte: men besloot zich, buiten de abt om, in het geheim van de pekelandijvie in het vat te ontdoen, en loosde op één nacht de inhoud van alle keulse potten in één en dezelfde plee. De afvoer geraakte verstopt, en het riool moest tot buiten toe, onder het plaveisel van het Zuivelplein, door gemeentearbeiders worden opengebroken. “Ja, ja, het is toch wat.”
De Amsterdamse Arbeidsbeurs, vergelijkbaar met het latere Arbeidsbureau, wordt in 1917 op de Passeerdersgracht in de Jordaan geopend. Dat is een eind van Betondorp vandaan. In het Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond van 18 september 1931 klaagt een zekere B. Boas over de afstand en pleit voor een bureau in het gebouw van de Nederlandse Diamantbewerkersbond in de Plantage Franselaan, tegenwoordig Henri Polaklaan.
De Arbeidsbeurs
Deze instelling, die voor ons absoluut geen nut afwerpt, behalve dan de kans naar de werkverschaffing gezonden te worden, veroorzaakt ons overigens niets dan last.Eenmaal in de veertien dagen ben je verplicht je kaart te laten stempelen. Dat is zoo erg niet, vooral niet voor hen, die in het centrum der stad wonen. Maar als jij bijvoorbeeld in Oost woont, in het Betondorp, dan is het erger, vooral wanneer je geen twee dubbeltjes hebt; en dat komt nog al eens voor. Ook zijn er menschen, die zulke afstanden niet kunnen loopen door een gebrek aan de beenen, of den leeftijd, of niet behoorlijk gekleed zijn. Nu wilde ik het volgende vragen: Is het nu niet mogelijk, het stempelen der kaarten in het centrum der stad te laten geschieden, in den omtrek van het Bondsgebouw, of het liefst in dat gebouw? Misschien is er wel een plaatsje voor te vinden. De heele zaak is twee uren per dag. Als de ambtenaar in plaats van die twee uren zitting in de Arbeidsbeurs, in het bondsgebouw zitting hield, zouden heel wat vakgenooten van een last verlost zijn. Ik geef den desbetreffenden ambtenaren in overweging eens na te gaan of bovenstaand idee voor uitvoering vatbaar is.
In 1898 wordt achter Oud-Rozenburg een renbaan aangelegd door een aantal liefhebbers van de paardensport. De baan is 850 meter lang en 16 meter breed. Eerder was dit terrein gelegen achter het Rijksmuseum, maar daar was de ruimte nodig om te bouwen. Een tijdje lag een en ander stil omdat het geld ontbrak, maar de exploitant heeft nu zelf in de buidel getast en de renbaan ligt er. Volgens berichten in het Dagblad van Zuidholland en ’s Gravenhage is het een schilderachtige omgeving waarin de renbaan zich bevindt. De renbaan is hieronder te bekijken op een kaart van ca. 1900. Afbeeldingen konden we niet vinden.
De baan is overigens niet alleen geschikt voor paardensport. Ook wielerwedstrijden worden er georganiseerd, zoals blijkt uit onderstaand bericht uit 1898.
Er wordt veel geadverteerd voor dit wielergebeuren. Vooral van de wedstrijden op home-trainers wordt veel verwacht in de pers. In het buitenland, en met name in Londen, hebben dergelijke wedstrijden veel succes.
Maar ook de liefhebbers van de paardensport komen aan hun trekken, zoals uit onderstaande advertentie blijkt.
Ook voetbal wordt vanaf 1898 gespeeld op dit terrein; vermoedelijk binnen de ring, zoals blijkt uit dit bericht uit de Telegraaf van 4 november 1898.
De Amsterdamsche Vereeniging ter Bevordering van Jacht- en Terreinrijden op haar beurt organiseert er in 1899 een concours hippique. Ook wordt er cricket gespeeld, rugby, starten er ballonvaarten en worden vliegproeven met een vliegmachine gehouden.
Spektakel is in 1900 het optreden van het circus Barnum en Bailey. De zware circuswagens zakken weg in de modder en het sportterrein raakt dermate beschadigd dat de pachter een het circus een proces aandoet. Wij nemen een vermakelijk artikel hierover uit de Leeuwarder Courant van 5 mei 1902 over.
Wij hebben onlangs nog al gelachen bij de pleidooien, gehouden in het civiele geding Augustinus em van Exter contra Barnim en Bailey. Het verblijf van het groote Amerikaansche circus heeft hier tot verscheidene processen aanleiding gegeven. De enorme wagens hebben het terrein van `Oud Roosenburgh´ in de Watergraafsmeer, waar zij stonden, zoo bedorven, dat de pachter Barnum en Bailey om schadevergoeding heeft aangesproken. De gevaarten zakten dan ook gewoonweg in het zachte, vette weiland weg, en slechts met de vereenigde krachten van een zestiental paarden en een olifant konden de wagens weer losgetrokken worden. Hoe een land, waar anders wedrennen gehouden werden, er dan uitziet, is te begrijpen. Men zou er alleen nog wedrennen met hindernissen hebben kunnen houden.
Als ik het wel heb is dit geding nog niet bepleit. Dat van Augustinus c.s. betrof een weg door hen aangelegd om vlugger aan het circus te komen dan langs de Watergraafsmeer mogelijk wa. De hoofdingang van `Oud Roosenburg´ is in de Watergraafsmeer, de hooge weg daar is echter niet zeer breed, de Gooischse Stoomtram rijdt er ook, de spoorwegbaan van Rijnspoorstation naar Centraal station kruist den weg; men kan er dus nog al eenige moeilijkheden ontmoeten. Nu had Augustinus c.s. bedacht over de weilanden achter ‘Oud Roosenburg’ een weg te maken tot aan de Weesperzijde. Daar had men ruim baan: daar kon men komen per as of per vaartuig, enfin, de ondernemers stelden zich daar, veel van voor. Men zou den weg over het land heel breed maken, er zouden plaatsen verpacht worden aan kramen en tenten met eet- en drinkwaren. Het zou daar een halve kermis worden. Maar Augustinus c.s. vergaten één ding. Wel contracteerden zij met den pachter van ‘Oud Roosenburgh’ dat zij hun weg in verbinding mochten brengen met zijn terrein, maar zij contracteerden niet met Barnum en Bailey, dat die de menschen dan op het terrein van het circus zouden toelaten, dat zij daar een kas met een toegang zouden maken. En toen nu Barnum en Bailey gearriveerd waren en Amsterdam en omstreken er heenstroomde, toen honderden menschen een dubbeltje betaalden om langs den nieuwen weg naar het circus te komen, toen stootten zij bij ‘Oud Roosenburgh’ hun neus. Op de plek waar zij binnen wilden gaan stonden de groote wagens, en eenige knechts, die hen terugwezen. De teleurgestelden waren natuurlijk boos en liepen naar de kranten. De ochtendbladen namen de klachten op en niemand waagde zich meer aan den weg van Augustinus c.s. En hoewel deze met Barnum en Bailey een schikking hadden getroffen, waardoor langs hun weg het circus toch bereikt kon worden, de bezoekers vonden het veiliger den hoofdingang te kiezen. Zoo beurden Augustinus en Co. slechts f 500. Zij beweren dat alleen huur en aanleg van den weg wel f 3000 hebben gekost, zij verzekeren dat al die kramen en tenten, welke langs den weg hadden kunnen komen hen grof betaald zouden hebben, en zoo vroegen zij een schadevergoeding van f 10,500, waarvoor zij beslag lieten leggen op geld door Barnum en Bailey bij de Amsterdamsche Bank gestort.
En toen aan het procedeeren. Het zal u echter wel bekend zijn dat het burgerlijk recht in Nederland niet vliegensvlug is. In September 1901 waren Barnum en Bailey in Amsterdam; vóór hun vertrek zijn zij om schadevergoeding aangesproken; in kort geding werd beslag gelegd op hun gelden, want als zij eenmaal over de grenzen waren, zou er niet veel meer te halen zijn. Toen is de eisch ingesteld en heeft de tegenpartij geantwoord, daarop is van repliek en van dupliek gediend en eindelijk is in April 1902 in de zaak gepleit. Op 23 Mei zal vonnis worden gewezen. Dan kan men in hooger beroep gaan, dat wordt vóór de vakantie natuurlijk niet mee aanhanging gemaakt – de heeren Augustinus, van Exter en Co., zullen nog heel wat geduld moeten oefenen voordat zij de baten van hun zwoegen zien… als zij ooit baten genieten.
In het Uitbreidingsplan van de Watergraafsmeer van 1906 behoudt het sportterrein bij Oud Roosenburgh haar plaats. Dit uitbreidingsplan zal nooit gerealiseerd worden en het gaat inmiddels commercieel wat minder goed met het terrein. Als in 1907 Oud Roosenburgh verkocht wordt, vraagt iedereen zich af hoe een en ander zich verder zal ontwikkelen.
Het terrein wordt in februari 1908 te huur aangeboden, blijkbaar door de onderneming die het complex heeft opgekocht, Maatschappij Volharding.
Of de huur nu te hoog is of het terrein inmiddels te ver afgelegen vergeleken met andere sportterreinen van Amsterdam en omstreken: maanden lang wordt een en ander blijkbaar tevergeefs aangeboden. Uiteindelijk is het voetbalclub R.A.P. die in december 1908 bekend maakt de terreinen te gaan huren en verder als voetbalterreinen te gebruiken.
Op 12 april 1909 wordt er zelfs een wedstrijd Nederland – Engeland gespeeld. Deze wordt met 0-4 verloren. Hieronder een foto van de toeschouwers van die wedstrijd.
Ook op 17 april 1911 speelt het Nederlands elftal nog een keer op Oud Roosenburgh tegen Engeland. Dit keer verliest Nederland met 0-1.
Rond 1910 worden steeds meer sport- en met name voetbalterreinen aangelegd in de Watergraafsmeer. Men verneemt weinig meer van Oud Roosenburgh – R.A.P. schijnt het nog een keer verlaten te hebben maar weer te zijn teruggekeerd – en na 1914 zal het terrein worden gesloopt om op termijn te worden opgenomen in de Nieuwe Oosterbegraafplaats.
Uit Mercurius; orgaan van de Vereeniging van Handelsbedienden Mercurius, 25 juli 1959
‘Informateur’ J.M. Daems jubileert
Ten oosten van Amsterdam, ingeklemd tussen de uitvalswegen Middenweg en Weesperzijde ligt een stadsdeel dat door zijn geïsoleerde ligging door de jaren heen zijn zelfstandig karakter heeft behouden. Het draagt de lelijke naam ‘Betondorp’ en dat komt omdat de gemeente Amsterdam er een aantal huizen heeft laten neerzetten (zo’n 35 jaar geleden) waarvan de muren geheel uit beton zijn opgetrokken. Om die grijze muurvlakken wat aan het oog te onttrekken heeft men er later klimop tegen laten groeien, maar dat moest al gauw weer worden verwijderd, omdat deze begroeiing funest bleek in te werken op het beton. Er staan in het Betondorp ook huizen met een vriendelijker aanzien, huizen met lichtrode daken en muren, gemetseld van oude en vertrouwde bakstenen. Dat zijn onder meer de huizen van de Algemene Woningbouw Vereniging. In een van de huizen, om precies te zijn in de Ploegstraat op nr. 69 (alle straatnamen in het Betondorp zijn aan het agrarische leven ontleend) woont ons lid J.M. Daems, bondsnummer 3187, toegetreden op 16 juli 1928 (maar hij was ook al eerder lid) en drager van het zilveren bondsinsigne.
Met het noemen van de naam ‘Algemene Woningbouw Vereniging’ komen wij tot de kern van de zaak, die we willen aanroeren. Want niet alleen dat onze vriend J.M. Daems woont in een van de huizen van de AWV, hij is er ook bij in dienst en op woensdag 15 juli 1959 was dat 25 jaar het geval.
‘Vijfentwintig jaar in dienst’, achter deze woorden kan een gewone zakelijke verhouding schuil gaan, maar dat kan niet worden gezegd van het dienstverband van Daems met de AWV. Dat blijkt wel uit enkele zinsneden van de brief waarmee men van de zijde van de AWV onze aandacht vestigde op zijn jubileum. Deze luidden:
‘Is vergroeid met de vereniging en is zeer gezien in alle buurten waar men hem kent. Voor alles gemeenschapsmens en idealist in hart en nieren.’
Een schoner kenschets kan men haast niet wensen. Uit deze zinsneden blijkt tevens, dat Daems een functie heeft in de buitendienst van de AWV. Het bijzondere van deze functie is dat ze moeilijk met een enkel woord is aan te duiden. Officieus heeft men Daems wel eens ‘informateur’ genoemd. Aanvankelijk was onze jubilerende collega werkzaam als incasseerder, maar toen in de loop van de jaren Daems, naast een goed en accuraat inner van de huren, ook een uitmuntend bemiddelaar in allerlei kwesties (meningsverschillen tussen huurders, onderhoudszaken, achterstand in de huurbetaling) bleek te zijn, werd hij van het incasseren vrijgesteld en geheel belast met deze taak van ‘onderhandelaar’, een taak, die zich in de jaren na de oorlog nog heeft uitgebreid door het bezoeken van die kandidaat-huurders wie door het huisvestingsbureau van de AWV wordt aangewezen, maar nog geen lid zijn van de vereniging. Daems zelf noemt zich de ‘Haarlemmerolie’ van de AWV. En als u weet dat Haarlemmerolie voor onze grootvaders en – moeders een huismiddel was tegen allerlei kwalen (van likdoorns tot darmstoornissen toe), dan zal u deze benaming ook wel duidelijk zijn.
Wij moeten nog even terug naar het Amsterdamse Betondorp. Dit stadsdeel (met zijn lage huisjes en een ‘brink’ inderdaad een dorp op zichzelf) is te allen tijde een sterk bolwerk geweest van de hoofdstedelijke socialistische beweging. Vóór de oorlog had de SDAP daar een stemmenpercentage van 63 pct. Vriend Daems heeft in het werk voor de ‘beweging’ een grote rol gespeeld in allerlei functies en heeft een schat van herinneringen aan de verkiezingsstrijd in vroeger jaren, toen men de verkiezingsleuzen nog in metergrote letters op het plaveisel kalkte en de politie-agenten in het dorp de stadsbussen deden omrijden omdat de letters nog nat waren.
Ook de Algemene Woningbouw Vereniging heeft sterke banden met de algemene arbeidersbeweging en het staat dus vast dat de werkuren en de vrije tijd bij vriend Daems vrijwel in elkaar overliepen (‘hij was alleen maar zaterdagsavonds thuis’, zegt zijn vrouw). Maar ook is het zeker dat hem dit veel vreugde en voldoening heeft verschaft.
Op het moment dat wij dit schrijven moet Daems nog gehuldigd worden (op donderdag 16 juli). Dat dan de hartelijkheid sterk zal overheersen is zeker, ja, men zal moeite moeten doen om zich te matigen, want van persoonsverheerlijking is collega Daems niet gediend. Dat heeft hij ons duidelijk laten blijken en wij hopen nu maar dat we erin geslaagd zijn dit artikeltje ook voor hem dragelijk leesbaar te maken.
Eind jaren vijftig is de Betondorpse romanschrijver Jan Mens wel op het toppunt van zijn roem. Uit een interview met het Algemeen Dagblad van 6 september 1958 blijkt dat de schrijver erg gesteld is op de omgeving van Egmond, en met name Egmond aan Zee.
`Ik vind Frankrijk een mooi land,` zo mijmert de schrijver `Londen een prachtige stad en af en toe wil ik best wel Parijs weer eens zien. Maar mijn vakantie breng ik in Egmond door. Al veertien jaar lang. En steeds in dezelfde tijd, namelijk in de maand juni.´
Mens heeft de indruk in Egmond aan Zee met zijn vrouw als echte Egmonders geaccepteerd te worden. Hij wil op vakantie het zout van de zee proeven. Dit komt ook omdat Jan Mens uit een familie komt – zo heeft hij uitgezocht – die tot in de loop van de achttiende eeuw sterk aan de zee verbonden was.
De reden om voor juni te kiezen heeft er mee te maken dat de prijzen in Egmond in juni nog relatief laag zijn. Jan blijkt ook bezig te zijn met een jeugdroman die in Egmond speelt – wij konden de titel er 1-2-3 niet van achterhalen. Aangezien de familie van mijn vrouw ook grotendeels uit Egmond komt en ik ook erg op gesteld ben, vond ik het aardig deze gezamenlijke liefde in dit artikeltje te benoemen.
In 1929 opent de Volksuniversiteit Amsterdam een dependance in Betondorp, in het Vereenigingsgebouw op de Brink. De eerste drie lessen vinden plaats op resp. woensdag 9, 16 en 23 oktober 1929. De prijs voor deelname aan de lessen is 60 cent en spreker is Mr. M.J.A. Moltzer. Thema van de cursus is Socialisme, Religie en Religieus Socialisme.
Moltzer behoort net zoals Willem Banning en mevrouw Henriëtte Roland-Holst tot de Religieus Socialisten. Deze behoren op hun beurt meestal tot de S.D.A.P.
Vanwege de sterke groei van het inwoners van Amsterdam in de negentiende eeuw, ontstond behoefte aan nieuwe begraafplaatsen. Deze begraafplaatsen zouden bovendien voortaan een openbaar karakter hebben, met plaats voor gestorvenen van alle gezindten en godsdienstige opvattingen. De eerste begraafplaats nieuwe stijl was de Westerbegraafplaats, nabij de huidige Westzaanstraat. Deze begraafplaats werd in 1860 geopend. In 1866 volgde de Oosterbegraafplaats, net buiten de Muiderpoort en op een plek waar nu het Tropeninstituut gelegen is. Deze begraafplaats wordt in 1894 definitief gesloten vanwege de opening van de Nieuwe Oosterbegraafplaats, juist ten noorden van het huidige Betondorp. De situatie rond 1900 is hieronder te zien.
De Nieuwe Oosterbegraafplaats is een van de ´longen van de stad´. In 1869, toen Watergraafsmeer nog geen onderdeel van Amsterdam was, vroeg het dorp bij Gedeputeerde Staten toestemming een eigen begraafplaats te gaan inrichten. Hier kwam het echter niet van. In 1888 werd door de Gemeente Amsterdam een terrein in de Watergraafsmeer, om in plaats van de Oosterbegraafplaats te gaan gebruiken, die te klein geworden was. De opening is zoals gezegd in 1894. Onderstaande foto van Jacob Olie is in 1893 gemaakt, vlak voor de opening.
In eerste instantie is de Nieuwe Begraafplaats nog niet zo groot. In het zuiden is rond 1908 niet alleen Rozenburg nog aanwezig, maar is ook tijdelijk sprake van een sportterrein (in feite is het een renbaan), zoals op onderstaande kaart te zien is.
In 1917 werd de Nieuwe Oosterbegraafplaats uitgebreid met het terrein van het voormalige Rozenburg en het sportterrein. Zie hieronder de situatie rond 1920. Zoals te zien is, is op de kaart al het stratenpatroon van Betondorp aangegeven.
In 1927 werd de begraafplaats verder uitgebreid richting Zaaierweg, wat ook nog de huidige grens is van Betondorp. Zie hieronder daar een plaatje van. Het is de toestand rond 1940, aan het begin van de Tweede Wereldoorlog. Betondorp is af. Bijzonder aan deze plattegrond is dat de contouren van de Gooische weg al in beeld komen. Aan de zuidzijde grenst Betondorp echter nog gewoon aan de Weespertrekvaart.