De batterijen

Sinds de zeventiende eeuw werkt Amsterdam aan zijn stelling: een reeks batterijen en forten rond de stad die deze moeten verdedigen tegen aanvallen van legers. Onderdeel is de mogelijkheid tot inundatie: het vol laten lopen van polders met zout water om de toegankelijkheid van de stad te verminderen.

In eerste instantie is de stad aan de oostzijde omringd door forten bij de Muider Zeedijk, bij de Ipeslotersluis, bij het Nieuwe Meer en bij de Omval. Waarschijnlijk zijn de batterijen (set kanonnen) bij de Hartsvelderbrug aangelegd door de patriotten, die de stad in 1787 wilden verdedigen tegen de invallende Pruisen.

Hoe dat ook zij, gedurende in ieder geval de negentiende eeuw was aan beide zijden van de Duivendrechtse brug, die zelf dateert uit 1686, een batterij aan te treffen, zoals ook kan worden bekeken op onderstaande afbeelding.

Op onderstaande afbeeldingen is het strategisch belang van de Duivendrechtse brug goed in beeld gebracht. Het betreft de aanval van de Pruisen in 1787, waarbij de patriotten deze aanslag afweren. Op de onderste afbeelding is de batterij kanonnen zelf ook goed te zien.

Ergens in de negentiende eeuw verdwijnen de batterijen. Ze zijn in ieder geval in de tweede helft van die eeuw niet meer op kaarten aan te treffen.

Watergraafsmeer: verval en herstel

Uit het Algemeen Handelsblad van 29 januari 1867

DE WATERGRAAFSMEER
Onder de polders die Amsterdam omringen, is er geen zoo vruchtbaar en fraai als dc Watergraafsmeer, maar ook geen op welke den naam van ongezond met minder regt wordt toegepast. In het begin der 17de eeuw droog gemalen, was zij weldra de vreugde der Amsterdammers, en menig welgesteld koopman had er een plekje grond als lusttuin doen inrigten , ten einde daar van de stads zorgen en beslommeringen uit te rusten. In het begin dezer eeuw was de hoofdweg in Watergraafsmeer nog aan beide zijden door buitenplaatsen omzoomd, en nog kort geleden hebben wij onder ons den man gekend, die mot groote mate van zelfbehagen verhaalde, hoe in zijne jongelingsjaren Koning Lodewijk op de buitenplaats zijner ouders het ontbijt had gebruikt. Van al die woelde, van al dat gewoel, is, zoowel als van)de buitenverblijven, thans weinig meer over. De Turksche tent is verdwenen en heeft alleen haren naam nagelaten, om het einde van den grooten weg aan to duiden, dat nabij de Diemerbrug is gelegen. Rozenburg is reeds lang een “theetuin” en Frankendaal, in onze jeugd nog eene schitterende “buitenplaats” heeft haar grootheid verloren , is mede afgedaald tot den rang van “theetuin” en gaat thans eene onzekre toekomst te gemoet. Van waar dit schijnbaar verval? Laat ons eerst reden geven waarom we dit verval schijnbaar noemen.


Naar onze bescheiden meening, zijn de lusthoven in vruchtbare streken niet op hare plaats. De wandelpaden en perken geven geen genoegzame vastheid, vooral bij invallenden regen, en veroorzaken den lieden, die toch voor hun pleister buiten zijn, ongerief. Bovenal echter kunnen deze gronden als wei- of bouwlanden groote renten afwerpen, en zijn zij dus, als “buitens” ingerigt, schadelijk, daar zij winst-derving aan de geheele maatschappij berokkenen. De natuurlijke grond voor buitenverblijven is hoog zand, en van daar, dat zij hun reden van bestaan hebben in Holland langs de duinen, te ’s Gravenland on Hilversum, in Gelderland op de Veluwc. Wat mode-zucht ook hebbe te weeg gebragt in de levenswijze onzer landgonooten, welke buitenlandsche reizen men ook hebbe ondernomen, hoe vele plaatsen hier en elders zijn gesloopt, op het hooge zand verrijst o. a. bij Arnhem buitenverblijf bij buitenverblijf, en wordt daar eene meerdere vruchtbaarheid, door eene levendige hout- en boschcultuur der eigenaren, voorbereid. Zoo ook ging het vroeger met ’s Graveland, dat in ruim twee eeuwen door onze welgestelde Amsterdamsche patriciërs in een rijk en vruchtbaar oord is herschapen.

Er bestond dus voor het schijnbaar verval van dc Watergraafsmeer eene natuurlijke oorzaak. Doch er bestond nog eene andere: de Watergraafsmeer was ongezond. In regenachtige zomers namen de gevallen van intermitterende koortsen geweldig toe. Dc voorbeelden, dat de lieden er twee buitentjes op na hielden, waren dan ook niet zeldzaam: één in de Watergraafsmeer, waar men den voorzomer, één in het ooi, waar men het overige van het schoone jaargetijde doorbragt.

De oorzaken van die ongezondheid waren tweeërlei. Vooreerst is het bijna alle vruchtbare gronden eigen, dat daar vele plantaardige en dierlijke stoffen, onder daarvoor gunstige omstandigheden , in ontbinding verkeeren en daardoor de lucht verontreinigen. Ten tweede draagt eene slechte bemaling der polders bij, om de ongezond makende eigenschap van den bodem zoo to bevorderen. In de meeste polders benoorden het IJ, heeft men dit begrepen en ook, dat door het lager uitmalen van het water de vruchtbaarheid van den grond in hooge mate toeneemt. Om Amsterdam verkeert de polderbemaling over het algemeen nog in een zeer slechten toestand, hetgeen voor een gedeelte moet worden toegeschreven aan gebrek aan kennis.bij dc landlieden zelven, gedeeltelijk aan de onwetendheid in landbouwzaken der Amsterdamsche grondeigenaars, die met hand en tand elke verbetering tegenhouden.

Intusschen ook hier is, hoc gering ook , eenige verbetering op te merken. Onder alle polders in den omtrek der hoofdstad is er geen, die meer de aandacht van elken landbouwkundige vordert dan de Watergraafsmeer. Bij eene oppervlakte van 639 bunders is de gemiddelde ligging van den bodem 4,5 el beneden Amst. peil. Als men dus het land in den polder (het maaiveld) één el boven het omringende water in de sloten wil houden, dan moet dit polderwater ongeveer 5,5 el opgemalen worden, alvorens het in den omringenden boezem wordt overgcstort. Daarvoor worden 3 hoog-schepradmolens van eene bijzondere constructie — vijzelmolens zijn beter en daarom aan te bevelen — gebezigd.

Reeds voor jaren werd naar middelen rondgezien, om den ongezonden toestand van den bodem in de Watergraafsmeer te verbeteren. De eer van het aanbrengen dier verbetering komt het toenmalige polderbestuur toe. De bodem was ongezond, omdat daarin steeds te veel vochtdeelen aanwezig waren, voor den mensch als voor den plantengroei beide schadelijk. Van 30 a 40 duim beneden het maaiveld werd de waterstand in den polder tot 1 el beneden het maaiveld verlaagd en sedert is de Watergraafsmeer een gezonde polder.

Wie aan de vruchtbaarheid van de Watergraafsmeer twijfelt, toont geene kennis te bezitten van de geologische gesteldheid van onzen bodem. Hem verwijzen wij — behalve naar werken over Hollandschen landbouw — naar de beide werken van den Heer Staring: de Bodem van Nederland en Voormaals en Thans, beiden uitgegeven bij A. O Kruseman, te Haarlem.

De bodem van onze zeekleipolders — en hiertoe behoort de Watergraafsmeer – is van groote vruchtbaarheid. Alleen wanneer deze gronden zeer leemhoudend zijn, is die vruchtbaarheid niet zoo buitengewoon , wordt de bewerking moeijelijker en vindt men steen- of pottenbakkerijen, dit laatste indien de grond vooral uit leem bestaat. In geheel Noord-Holland wordt nergens eene steen- of pottenbakkerij in onze zeekleipolders gevonden. Aldaar wordt de grond met twoe, ten hoogste met drie paarden beploegd en heeft men tarwe opbrengsten van 30 tot 40 mud per bunder. Indien men in aanmerking neemt, dat eene gemiddelde opbrengst van 23 mud per bunder in de verschillende staten als zeer hoog wordt gerekend, dan mag men aannemen, dat onze Noord-Hollandsche zeekleipolders zeer gezegende streken zijn.

De vruchtbaarheid van de Watergraafsmeer laat zich niet zoo gemakkelijk formuleren. De landerijen worden er zeer duur verkocht en de pachten zijn er zeer hoog, maar dat kan aan dc nabijheid der hoofdstad worden toegeschreven. Hem, die belang stelt in de waarheid, verzoeken wij een plaatselijk onderzoek in te stellen en te vernemen hoevele koeijen en hoevele schapen er per bunder kunnen gehouden worden en, wat het voornaamste is, of deze laatste dieren er vet kuneen worden. Deze laatste hoedanigheid is, gelijk iedereen weet, eon uitmuntende maatstaf voor de vruchtbaarheid van den grond. . .

Verder onderzoeke men eens van welke hoedanigheid het hooi is, dat aldaar wordt gewonnen; of er uit Amsterdam of van elders mest wordt aangevoerd, enz., enz. …

Heeft men deze zaken onderzocht, dan zal men tot de meening komen, die wij elken deskundigen steeds hebben hooren uitspreken: dat de Watergraafsmeer even zoo vruchtbaar is als het beste land in de Beemster, als dat in de Vier Noorder Koggen, ja misschien als dat in Drechterland.

Ziedaar de paarl, die onder het oog der Amsterdammers ligt, doch ze zien haar niet! Maar misschien is de Watergraafsmeer minder geschikt voor boomkweekerij en tuinbouw? We zouden kunnen antwoorden: komt en ziet. De schoonste tuinbouw om Amsterdam vindt ge in de Watergraafsmeer. De liefelijke lommer, die de boomen in dienzelfden polder des zomers schenken, zal u overtuigen, dat voor hontgewas de gronden uitmuntend geschikt zijn. Alleen bij Frankendaal lijden de populieren langs den weg. Er is de laatste jaren een verval, — waarvan de oorzaken iederen deskundige bekend zijn , — geheel onafhankelijk van de eigenschappen van den grond.

Wil men voor het overige weten of dc zeekleigronden geschikt zijn voor het telen van vruchtboomen, dan verwijzen wij naar de heerlijke appel-. peeren-, kersen-, bessen-boomgaarden, enz., in de »streek. Alleen wanneer grond, plint of êv.r niet naar natuurlijke eischen wordt behandeld, wanneer de mensch uit onwetendheid, of om welke reden tegen die eischen zondigt, dan zou men dat hetgeen tot heil der maatschappij verstrekt, vorkeeren in ramp.

Wij verheugen ons, dat eene advertentie, voorkomende m het Handelsblad van Vrijdag 18 dezer, gelegenheid gaf om een lans voor de Watergraafsmeer te breken. Wij kunnen mets dan goeds verwachten van de Nederlandsche tuinbouw-maatschappijvLinnaeus aldaar op Frankendaal te vestigen. Alleen bij verkeerd beheer zou deze zaak moeten mislukken. Dat deze zaak aan goede handen is toevertrouwd bewijzen de namen der directeuren, zoowel als der commissarissen, voor zoo verre wij deze laatsten kennen. Gaarne erkennen wij, dat we de pen hebben opgevat tot lof van genoemde tuinbouwmaatschappij. In zoo verre onze tuinbouw nog lang niet is wat ze zijn moet, in zoo verre alles wat de landbouw van Nederland betreft, onze warme sympathie wekt, meenen we bij het schrijven van het bovenstaande een aangenamen pligt to vervullen.

Amsterdam, 24 Januari 1867.

Buyte-Meer

Volgens oude kranten is in 1744 ook sprake van een landgoed Buyte-Meer. Zie advertenties hieronder. Het goed bestond uit een herenhuis, tuinmanswoning, koetshuis, stal voor zes paarden, een steiger aan de Ringvaart en een koepel aan de weg. Zou dit soms een tweede koepel geweest zijn, naast de Chinese Tempel hierboven? We weten nog maar zo weinig van de oude geschiedenis van Betondorp…

Op 26 september 1785 bestaat het buiten nog en wordt dan als Buiten-Meer ter verkoping aangeboden. Behalve dat het omringende land 8 morgen betreft, wordt niets vermeld over de opstallen. Waarschijnlijk is sprake van groot verval; mogelijk zijn de opstallen al gesloopt.

Het is echter ook mogelijk dat Buiten-Meer het pand van Jan Ansing is, waarvan de inboedel op maandag 22 januari 1797 wordt verkocht. Deze Jan Antsing is overleden en woonde aan het zandpad tussen de Diemerbruggen en de Hartsvelderbrug. Op het grondgebied van Betondorp dus. Jan Antsing moet een boerderij bewoond hebben, gezien het feit dat ook overgebleven groenten en fruit worden aangeboden, en vlees. Mogelijk was dat Buiten-Meer.

Zandpad

Uit de Amsterdamsche Courant van 9 maart 1769:

Wordt geadverteerd, als dat de Aanbesteding tot den aanvoer, en den Leverantie van goed zuiver scherp zand, ter Bestraating van het Zandpad, loopende van de Hartsvelder-, tot de Diemerbruggen, bij Inschryvinge zal geschieden, op Maandag den 20sten Maart, ’s morgens ten elf uuren, binnen deeze Stad in het Loogement de Munt: alwaar dieswegen inmiddels nadere onderrigtinge te bekomen is.

Sweedenrijck

Op Herengracht 462 staat sinds ongeveer 1660-1670 huis Sweedenrijck, gesticht door Guillame Sweedenrijck. Een afstammeling van deze patriciër, koopman Jacob Sweedenrijck, laat in het begin van de achttiende eeuw (maar in ieder geval voor 1725) helemaal aan het eind van de Middenweg een landgoed aanleggen, dat ook Sweedenrijck (Swedenrijk) wordt genoemd en dat, zoals te zien op onderstaande afbeelding, op de lokatie van het huidige Betondorp is gelegen.

Sweedenrijck wordt in 1751 (opnieuw?) overgenomen door Jan Jacob Harsinck, die getrouwd is met de dochter van Pieter, Geertruy Catharina Sweedenrijck.

Ook Hartsink is grachtenbewoner en vervult onder andere de functies van heemraad en schepen van de Watergraafsmeer, is betrokken bij de West-Indische Compagnie en is regent van het Oude Mannen- en Vrouwengasthuis.

Halverwege de achttiende eeuw wordt nabij het landhuis een exotisch tuinhuis aangelegd: de Chinese Tempel (zie onder), later ook bekend als de Turksche Tent. Dit gebouw bestaat in ieder geval al in 1769, staat half in de Ringdijk en is 11 meter hoog. Het is een hardnekkig misverstand, aldus Ons Amsterdam, te denken dat de Chinese Tempel bij Sweedenrijck behoorde. Deze hoorde bij Zorgwijk, net aan de andere kant van de Middenweg gelegen en zal worden afgebroken in de jaren veertig van de negentiende eeuw.

Hieronder nog een afbeelding van de pagode, die volgens het Amsterdams Stadsarchief toch wel degelijk bij Sweedenrijck behoorde.

In 1780 wordt Sweedenrijck, dat inmiddels uitgebreid is en Eynd-Meer genoemd wordt, verkocht aan Cornelis Hartsinck en in 1787 doorverkocht aan Nicolaas Bondt, terwijl in 1792 de rijke Amsterdamse koopman Jacob van Staphorst de eigenaar wordt. Laatste inwoner is Pieter George Bormeister, heemraad en schepen in de Watergraafsmeer. Na 1819 wordt Eynd-Meer wegens bouwvalligheid gesloopt, alhoewel niet helemaal duidelijk in welk jaar, gezien een advertentie uit het Algemeen Handelsblad hieronder uit het jaar 1845.

In 1870 wordt het voormalig landgoed geveild.

Er wordt daarna weinig meer over het terrein van de Turksche Tent vernomen. In 1881 wordt een deel van het voormalige terrein opgehoogd om een beter talud voor de rails van de Gooische Stoomtram te faciliteren, die daar de polder weer uit moet klimmen. De naam Turksche Tent gaat verder in het nieuw gebouwde café De Turksche Tent te Diemerbrug, zoals blijkt uit advertentie hieronder.

De exacte lokatie van deze Turksche Tent is ons niet bekend. Misschien kunnen lezers ons daarvan op de hoogte stellen.

Het Verheerlykt Watergraafsmeer

Een prachtige kaart van de Watergraafsmeer is die van Daniël Stoopendaal uit ca. 1725.

Wanneer we inzoomen naar het stukje polder waar nu Betondorp ligt, zien we dat het daar nog tamelijk leeg is. Wel is er sprake van een landgoed Swedenrijk. Het pontje naar Duivendrecht is inmiddels vervangen door een brug. Ook op deze kaart draagt het landgoed nabij deze brug geen naam.

Eind achttiende eeuw bestaat op het huidig grondgebied van Betondorp ook een tweede landhuis, genaamd Drie Burg. Zie hiervoor de Plattegrond van Amsterdam en omstreken van Pieter Mol, 1787-1792.

Rond 1850 is in het Betondorpse hoekje van de Watergraafsmeer op de lokatie van het voormalige Swedenrijk inmiddels het complex Eindmeer te vinden. Bij de brug naar Duivendrecht bevindt zich nu een verdedigingswerk, de Batterij, dat aan beide zijden van de Ringvaart ligt.

In volgende artikelen gaan we wat dieper op deze lokaties in.

Watergraafsmeer in 1719

De Watergraafsmeer is populair bij kopers van percelen en er vindt nogal wat speculatie in grond plaats. De gemeente Amsterdam maakt daar al initatiefnemer een einde aan. De rechtspraak in het nieuwe gebied valt oorspronkelijk onder Nieuwer-Amstel, Oude-Amstel en Diemen en vanaf 1640 aan het bestuur van de polder. Daarmee wordt de Watergraafsmeer dus zelfstandig. De dijkgraaf, voorgedragen door de Staten, is de baljuw en officier van jusititie. De heemraden, die door de hoofdingelanden zelf benoemd worden, zijn de schepenen. Er wordt vergaderd in het rechthuis. In 1812 wordt de Watergraafsmeer bestuurlijk aan Diemen toegevoegd, maar in 1817 wordt ze weer een zelfstandige gemeente. Het is gebruikelijk dat burgemeesters van Amsterdam een functie als hoofdingeland van de Watergraafsmeer uitoefenen.

Inmiddels is de Watergraafsmeer, na enige malen onder water te zijn gelopen in de zeventiende eeuw, volgens deze kaart uit 1719 ingericht (waarschijnlijk wordt hier een veel oudere situatie uit de zeventiende eeuw afgebeeld), worden sloten gegraven, wegen aangelegd (Middenweg en Kruisweg (Cruysweg)) en bomen geplant, en wordt ook in de hoek waar vandaag de dag Betondorp ligt, bewoning aangetroffen, getuige de kaart van Pieter van den Berge uit 1719 hieronder.

Meer in detail zien de bebouwde hoekjes er als volgt uit:

Het is overdreven om te zeggen dat we hier de contouren van het toekomstige Betondorp al aantreffen. De landhuizen op de percelen 18 en 22 worden niet met name genoemd. Voor zover bekend is niets meer van hen over. De nog weinig bebouwde omgeving kent verder veel weilanden en groententuinen.

Drooglegging van de Watergraafsmeer

Het oudst bekende plan om de Watergraafsmeer droog te leggen dateert al uit 1559. Toch duurde het nog tot 1622 tot een en ander serieus werd, met een gedegen plan van advocaat Cornelis Davelaar om het meer te dempen. Dit plan leidde er toe dat de Amsterdamse Vroedschap in 1624 aan de Staten van Holland en West-Friesland verzocht zelf het meer droog te mogen leggen. Zie hieronder een afbeelding van het meer, vlak voor drooglegging.

Drooglegging gebeurde vrij snel. In 1631 was het Watergraafsmeer inmiddels droog en in kavels verdeeld. Zie hiervoor de kaart hieronder.

Het nieuwe stratenpatroon is goed zichtbaar. Rond de polder staan molens om deze droog te houden: vier bij het Nieuwe Diep en drie bij de Amstel. De polder wordt doorsneden door het verlengde van de Oetewalerweg, die speciaal voor de polder verbreed wordt. Er worden drie bruggen over de Ringvaart aangelegd: eentje bij Diemerbrug, eentje bij Oetewaal en eentje bij de Amstel. De toekomstige hoofdingelanden zijn zelf verantwoordelijk voor het onderhouden van de dijk. Daartoe worden een dijkgraaf en heemraden aangewezen, die keuren en ordinantiën mogen uitvaardigen.

De aangelegde percelen worden per veiling verkocht aan belangstellenden, waarbij de eigenaren van de oude landen die tot aanleg van de Ringdijk vergraven zijn – zeg maar de om de meer liggende landen – de eerste rechten tot aankoop hebben. Uitvergroot hieronder is het hoekje te zien waar uiteindelijk Betondorp aangelegd zal worden. Maar dat duurt nog een kleine 300 jaar. De eerste 30 jaar hoeven ontginners allerlei belastingen niet te betalen.