Meijer Sluijser

Meijer Sluijser (1901-1973) was een zoon van de socialistische venter en diamantslijper Mozes Sluijer en Sara Verdooner en trouwde in 1926 met Henrietta Blog. Meijer groeide op in de oude Jodenbuurt. Zowel zijn vader en moeder als zijn broer Mozes (venter) als zijn zus Margaretha (confectiewerker; ze woonde op de Ruyschstraat) werden door de nationaalsocialisten vermoord.

Meijer, die de MULO had gedaan, liet zich zien 1926 als tolk bij internationale socialistische bijeenkomsten, en werd in 1929 redacteur bij het sociaaldemocratische dagblad Het Volk, waar hij zowel tegen het communisme, het fascisme en het nazisme te keer ging. Na de inval van de Duitsers weet Meijer op 15 mei 1940 met vrouw en kinderen (zoon Mels en dochter Marijke) naar Engeland te ontkomen, waar hij chef wordt van de Radioluisterdienst van de Nederlandse regering en de naam Radio Oranje bedenkt.

Meijer Sluijser spreekt namens Radio Oranje

Na de oorlog keert Sluijser terug naar Nederland, wordt journalist bij het Vrije Volk en de Groene Amsterdammer en schrijft zijn beroemde herinneringen aan de Jodenbuurt: Voordat ik het vergeet (1957), Als de dag van gisteren… (1958), Hun lach klinkt van zover (1959) en Er groeit gras in de Weesperstraat (1962). Sluijser is al vanaf 1926 VARA-lid en woont na zijn huwelijk in dat jaar met zijn vrouw op Zaaiersweg 89 beneden tot mei 1932. Daarna verhuist het gezin naar Amsteldijk 104 huis. Meijer, die na de dood van zijn eerste vrouw nog twee keer trouwde, overleed in 1973 in Bussum.

Louis Schrikkel, populist

In kunstzaal Buffa op Kalverstraat 39 wordt in november 1932 een tentoonstelling gehouden van werken van de Betondorpse kunstschilder Louis Schrikkel. Schrikkel wordt in 1902 geboren en is al in zijn vroege jeugd met tekenen en schilderen bezig.

Zijn opleiding volgt hij bij atelier Reelfs en gaat werken op een zolder aan de Prinsengracht, vlakbij de Westertoren. Ook wordt hij lid van de vereniging Apelles en later van De Onafhankelijken. In respectievelijk 1932 (boven) en 1933 (midden) en 1934 (onder) maakt hij bijgaande impressies van het dorp, waar hij dan woont. Hij is op het hoogtepunt van zijn carrière.

Later onderneemt Schrikkel enige reizen naar Frankrijk en België om zich verder te ontwikkelen. Aangezien hij niet volledig van de kunst kan leven, heeft hij naast zijn kunstenaarschap een baan als beroepsmilitair. In de strijd tegen de Duitsers wil zich niet overgeven en brengt de oorlog onderduikend door.

Schrikkel overlijdt in 1995 in Den Haag. Zijn werk wordt wel gerekend tot het nieuw realisme. Zelf richt Schrikkel in 1935 met geestverwanten de zogenaamde Populistengroep op, die de kunst wil populariseren. Uit een interview met zijn dochter:

“Het credo van mijn vader was het geven van schoonheid aan de mensen. De wereld en de maatschappij waren niet mooi en er was al genoeg ellende in zijn ogen. Hij wilde dat ze iets moois aan de muur kregen.”

Interview met Robin de Raaff

Op vrijdagmiddag 30 augustus 2024 ontmoet ik Robin de Raaff op een bankje op Onderlangs. Robin, die door de Britse componist en dirigent George Benjamin destijds een van zijn meest veelbelovende leerlingen genoemd werd, heeft al zijn werken sinds 2013 in Betondorp gecomponeerd en is daarmee op afstand Betondorps beroemdste hedendaags componist. Toch kennen maar relatief weinigen zijn naam. Tijd dat hier verandering in komt!

Kun je iets over je jeugd vertellen, Robin?

Ik werd in december 1968 geboren in een arbeiderswijk aan de rand van de stad in Breda Noord. Mijn vader werkte bij de PTT, en dan de afdeling telefoon. Hij was altijd met grote schakelschema’s, van die tekeningen, bezig. In die tijd had je nog van die wijkcentrales. Het bijzondere was dat mijn vader tegelijkertijd ook erg goed piano kon spelen en overal speelde waar ze hem vroegen, zowel klassiek als populair. We waren bij ons thuis altijd met muziek bezig. Ik heb dat met de paplepel ingegoten gekregen. De Beatles, Stevie Wonder, Songs in the Key of Life… Ik heb zelf ook enorm veel LP’s… We waren thuis wel katholiek, maar gingen niet naar de mis ofzo… ik ben zelf een volkomen atheïst… cultuurkatholiek… en ik ben ook een echte Brabander, mijn ouders wonen er ook nog steeds…

Deze afbeelding heeft een leeg alt-attribuut; de bestandsnaam is 20240830_162948-768x1024.jpg

Wat later zullen we inderdaad een enorme collectie langspeelplaten zien staan in de ruimte die Robin huurt in de voormalige Rozenburgschool aan het Zuivelplein (ingang Onderlangs)…

Toen ik op de middelbare school zat vormde ik samen met mijn oudere broer Harm een band, Quiet City. Daar zat Jeroen Phaff ook in, die tegenwoordig musicalzanger is. Ik speelde zelf bas en toetsen, mijn broer gitaar en zang en Jeroen zang en altsaxofoon. Marco Klein was de drummer. We maakten een soort symfonische rock. School interesseerde me in die tijd – we hebben het over begin jaren tachtig – geen bal. Ik bleef ook twee keer zitten op de MAVO. Ik was alleen maar met muziek bezig. Ergens in die tijd begon ik ook al met het uitschrijven van muziek. Dan ging ik luisteren naar een conceptalbum van Pink Floyd, of bijvoorbeeld naar Abbey Road, en dan probeerde ik zelf ook wat te componeren. Ik wilde altijd al componist worden, alhoewel ik ook erg goed bas kon spelen.

Waren je ouders niet bezorgd dat er niets van school terechtkwam?

Jazeker, dat waren ze wel. Na het afronden van de middelbare school moest ik in dienst, lichting 1989-3… Daarna ben ik zelfs een cursus informatica gaan doen. Ik werd een Cobol programmeur. Daar schijn je tegenwoordig goud geld mee te kunnen verdienen trouwens… Mijn carrière begon behoorlijk op die van mijn vader te lijken… In het schooljaar 1992-1993 werd ik eindelijk toegelaten tot het conservatorium. Ik had toen het gevoel dat ik moest kiezen tussen componeren en de basgitaar en ik ben met de bas gestopt. De muziek die we speelden was in die tijd trouwens zo onderhand wel erg on-hip… aan de andere kant was ik wel begonnen meer de jazz te verkennen… richting Weather Report en dergelijke… Maar ik moest kiezen en ik koos voor het componeren. Het Sweelinck Conservatorium heette dat toen nog, in Amsterdam. Zelf woonde ik korte tijd in de Bijlmer en daarna in huizen van het Conservatorium, in de Jordaan, kleine appartementen met een eigen keuken. Mijn instrument werd toen als componist het keyboard, de elektrische piano.

Hoe werkt dat, aangenomen worden bij het conservatorium?

Nou, je moet een partituur laten zien, iets wat je zelf gecomponeerd hebt. Daar wordt je op aangenomen. Mijn eerste docent bij het conservatorium, Geert van Keulen, speelde trouwens ook bas. Geweldig was dat, die docenten. Die traden ook op in het Concertgebouw. Dat was enorm interessant, om die wereld te leren kennen. Geert van Keulen was een dominante, wat strenge man. Ik heb enorm veel bij hem geleerd. Daarna kwam ik bij Theo Loevendie terecht. Daar had ik een enorme klik mee. Ja, Theo leeft nog steeds. Hij is uit 1930 en nu dus ook alweer bijna 94 jaar. Door hem ben ik echt in de breedte van de muziek terecht gekomen. … een leermeester maakt je vooral open voor andere invloeden… Theo was nog bezig in de jazz. Ik heb daar altijd belangstelling voor gehouden, vanwege mijn interesse voor de individuele instrumenten. Geert van Keulen was een stuk jonger dan Theo Loevendie. Die is van 1945. Ik ben nu zelf trouwens ook docent geworden en ik ga wekelijks naar het Rotterdams conservatorium om studenten les te geven in zaken als instrumentatie, compositie, hoe je met een orkest omgaat en allerlei andere vaardigheden…

Kun je iets zeggen over hoe je muzikale voorkeuren zich ontwikkelden tot je eigen stijl. Je hoort volgens mij niet persé tot een bepaalde stroming?

Nee, de dominante school in Nederland vandaag de dag is de Haagse School, die begon in de tweede helft van de vorige eeuw. Je hebt ook nog een Rotterdamse school, maar ik geloof dat ik een onafhankelijke positie heb. Ik ben ooit begonnen met naar Brahms te luisteren, dan Mahler, dat heeft me echt de klassieke muziek ingetrokken. De meest interessante muziek? Niemand kan om Bach heen. Dat is werkelijk van een bovenmenselijke kwaliteit. Het is ongelofelijk dat er een mens is geweest die zulke muziek maakte als de Mattheus Passion. Maar ook Mozart was een geweldige componist…

In 1995 vond voor jou een doorbraak plaats heb ik begrepen…

Ja, in 1995 deed ik een masterclass bij de Franse componist Pierre Boulez. Vanaf dat moment begon ik me alle kanten op te ontwikkelen. In 1997 studeerde ik af. Ik kwam toen eerlijk gezegd in een soort crisis, een soort dodigheid terecht. Om die te doorbreken heb ik me gemeld bij de Britse componist George Benjamin, die wordt beschouwd als de belangrijkste leerling van Messiaen. Hij is bekend van onder andere At First Light, een stuk kamermuziek voor 14 spelers. Ik stuurde gewoon een bandje op. Toen hij dat gehoord had wilde hij me graag les geven. Ik heb met hem nog twee keer al mijn onzekerheden doorgenomen. Ik ging elke maand een lang weekend naar Engeland, twee-en-half jaar lang, van 1999 tot 2001. Ik had trouwens direct al opdrachten. Een componist moet het van opdrachten hebben. In 1995 had ik bijvoorbeeld een opdracht van de VARA Matinee. Daar heb ik vorig jaar ook nog een opdracht voor gedaan.

Mijn vrouw herinnerde zich je stukken. Zou je iets willen vertellen over hoe componeren eigenlijk werkt? Beluister je bijvoorbeeld je werk nadat het af is, via een of ander computerprogramma?

Componeren is volgens mij een verhaal opbouwen in muziek, met een bepaalde logica, die werkt, met een weloverwogen timing. Het begint met de geboorte van een idee, met een onherroepelijk begin waarna je er direct helemaal in zit. Het is niet alleen een thema, het is een verhaal dat zich vertelt door de muziek, met een begin, een geboorte, maar ook met een sterven, aan het einde van het stuk. Vroeger heb ik wel eens stukken voor de eerste opvoering afgeluisterd via een computerprogramma, maar daar ben ik mee gestopt. Dat verstoort het proces nogal. Natuurlijk is de eerste opvoering enorm spannend. Ik moet zeggen dat ik het componeren zelf veel prettiger vind dan het luisteren naar een eerste opvoering.

Hoe lang doe je bijvoorbeeld over een opera?

Tja, dat is een beetje een gewetensvraag. Over een opera zou je toch wel een jaar of twee moeten doen, maar die tijd krijg je meestal niet van je opdrachtgevers. Het is dan eerder een jaar waarin het dan allemaal moet gebeuren. Op het ogenblik ben ik hier in mijn ruimte in Betondorp bezig met het componeren van een stuk voor Koor en Orkest op een tekst van Stéphane Mallarmé. Het stuk heet L’azur. Het moet 18 minuten duren en ik schrijf het in opdracht van een festival in Luzern, dat een programma rond Pierre Boulez in elkaar heeft gezet. Deadline is 31 maart 2025. Ik zal straks laten zien hoe dat precies werkt. Ik heb allerlei bladen waar ik mijn ideeën, thema’s en dergelijke op noteer en waar ik diepte in ga aanbrengen.

Schrijf je je eigen teksten bij je opera’s? En kun je iets vertellen over je eigen ontwikkeling als componist?

Nee, de tekst wordt normaal gesproken door iemand anders geleverd en is er eerder dan de uitwerking van de muziek. Die werk ik dan weer in de muziek. Het is een soort samenwerking. Alle muziek die ik vanaf 2013 heb geschreven is in Betondorp tot stand gekomen. Dat kun je nakijken op mijn website. Toen ik begon, had ik belangstelling voor lyrische, expressionistische muziek. Dat liep over Brahms, Schönberg, Alban Berg, Debussy naar steeds meer moderne invloeden, zoals die van Boulez. En vanuit het expressionisme komend, ben ik steeds gestructureerder gaan werken en werd ik een constructivist. Ik heb zelfs wel met getallen gewerkt. Later heb ik dat weer losgelaten en nieuwe vrijheid gevonden. In de opera’s heb ik het gevoel voor dramatiek ontdekt. Vandaag de dag werk ik vooral heel erg op intuïtie.

Wat vind je zelf je beste werken?

Ik vind mijn opera Waiting for Miss Monroe wel een hoogtepunt. Die is net voordat ik in Betondorp aankwam tot stand gekomen. En mijn Eerste Vioolconcert ‘Angelic Echoes‘. Een componist wil toch mensen emotioneel raken, en dat is in deze werken goed gelukt. Ik heb altijd een soort top 5 in mijn hoofd zitten. Mijn eerste opera RAAFF vind ik ook indrukwekkend. Die gaat op allerlei manieren over een generatieconflict. Er komt een Anton Raaff in voor, maar ik heb juist Mozart op mijzelf gemodelleerd. Het is een opera binnen een opera: het gaat over conflicten die optreden tijdens een fictieve opvoering van Idomeneo, een opera van Mozart, waarin koning Idomeneus (Idomeneo) van Kreta gedwongen wordt zijn zoon te offeren. Er zitten allerlei aardigheden in. Zo komen alle personen binnenvallen of ze uit een ander werk arriveren. En verder heb ik op Mulishiaanse manier het generatieconflict door de hele opera getrokken. Dat was in opdracht van de Nederlandse Opera en werd in 2004 uitgevoerd op de het terrein van de voormalige Westergasfabriek.

Sinds 2000 ben je met Maria, die uit Canada komt, en sinds 2005 woonden jullie in de Tweede Oosterparkstraat, waar in 2009 jullie dochter Caecilia geboren werd. Wanneer en waarom kwam je naar Betondorp?

Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik besloten heb een nog rustiger plek dan thuis te zoeken voor het componeren van mijn muziek. In 2012 vond ik deze ruimte in Betondorp en sindsdien kan ik in nog groter afzondering componeren. Componeren is een zwaar beroep dat grote concentratie vraagt en waarbij je gemakkelijk teveel van jezelf vraagt. Sinds 2023 woont ons gezin trouwens niet meer in de Tweede Oosterparkstraat, maar in Diemen. Toen ik in 2012-2013 in Betondorp arriveerde, was het dorp nog helemaal vergrijsd. Het Johan Cruyff-court aan het Onderlangs, dat ik gebouwd heb zien worden, werd nooit gebruikt, omdat er nauwelijks jongeren waren. Op een gegeven moment kwam er een clubje ouderen oefeningen doen. Ik heb de indruk dat de buurt sindsdien sterk verjongd is. Dat kwam onder andere na 2015, de oorlog in Syrië, toen bewust asielzoekers in Betondorp werden gehuisvest, en nu helemaal met de verandering in de buurt waarin voormalige huurhuizen verkocht worden aan jonge mensen. Nu wordt er weer gesport op het Johan Cruyff-court.

Zou je kunnen vertellen wie je helden in de muziek zijn?

Voor de eerste helft van de twintigste eeuw is dat wel Alban Berg: lyrische schoonheid, maar ook expressionistisch overrompelend, en met historisch besef. In de tweede helft van de twintigste eeuw is voor mij een held Luciano Berio. Die heeft zo’n ongelofelijke orkestratie. Die kan echt alles.

Dank je wel voor dit interview, Robin.

Rogier Schravendeel

Muziek van Robin de Raaff op Spotify

Pa Pinkelman en Tante Pollewop komen uit Betondorp

Voges in 1976
De heer en mevrouw Voges, aka Pa Pinkelman en Tante Pollewop

Wanneer in 1976 de befaamde naoorlogse Bomans-strip over Pa Pinkelman tot een musical wordt omgebouwd, komt de uit Betondorp afkomstige tekenaar van de strip, Carol Voges, tot een verbijsterend inzicht, wanneer hij bij een zoektocht door het huis een foto tegenkomt van zijn ouders rond 1947. “Ik schrok me rot. Daar stonden Pa Pinkelman en Tante Pollewop. Opeens realiseerde ik me, dat ik dertig jaar geleden onbewust m’n ouders heb getekend. Mijn vader leeft niet meer. Mijn moeder heb ik ’t verteld; ze was er eigenlijk ontzettend trots op.”

Pa Pinkelman en Tante Pollewop zijn dus in feite uit Betondorp afkomstig.

Fré Cohen

Fré en zusje Fie in ongeveer 1908

Fré Cohen wordt op 11 juli 1903 geboren als oudste dochter van de in Gouda geboren diamantbewerker Levie Cohen en Esther Sarlie, die beiden op 14 augustus 1902 in Amsterdam getrouwd zijn. Er zullen nog twee kinderen volgen: zus Sophia (1906), die de oorlog overleeft, en Bernard Henri (1912, reiziger in manufacturen en schilderijenrestaurateur), die in februari 1945 in kamp Bergen-Belsen overlijdt.

Het gezin woont in de jeugd van Fré en na de geboorte van Sophia enige tijd in België (Berchem), waar in 1912 Bernard Henri geboren wordt, en woont vanaf 1914 weer in Amsterdam. In eerste instantie woont het gezin op Swammerdamstraat 66, en vermoedelijk 1924 of 1925 verhuist de familie naar het zojuist gereed gekomen pand Zaaiersweg 125.

Draka advertentie uit 1923, mogelijk door Fré Cohen

In ieder geval in 1933 verhuist de familie naar de Saffierstraat 37-1 in de Transvaalbuurt. Fré woont dan vermoedelijk nog bij haar ouders. In 1936 verhuist zij naar een eigen adres op Eerste Oosterparkstraat 11-1. Zus Sophia is dan al de deur uit. Zij trouwt in 1929 met een Duitser, Carl Paul Walthemate, en gaat ook in Duitsland wonen. Het huwelijk loopt echter op een scheiding uit. Het is niet helemaal zeker of Bernard Henri ook meeverhuist naar de Transvaalbuurt. Hij trouwt in ieder geval in 1937 met de in Hoorn geboren Naatje de Beer, die de oorlog zal overleven.

Ontwerp voor Querido

Van de jeugd van Fré weten we weinig. Ze is de 20 al gepasseerd als ze in Betondorp komt wonen. Wim Bijmoer, een andere grafische coryfee uit de socialistische hoek, die vanaf zijn tiende jaar ook op de Zaaiersweg woonde, herinnerde zich Fré als iemand die altijd vrolijk was. Fré heeft vanaf haar vroege jaren belangstelling voor tekenen. In 1921, dus nog voor de verhuizing naar Betondorp, gaat ze bij de Draka fabriek werken aan de Boorstraat in Amsterdam Noord. Daar gaat ze aan de slag met het ontwerpen van advertenties. In het jaar 1923 gaat de Draka bezuinigen op de advertenties, en Fré neemt nu een baan aan bij de socialistische uitgeverij Ontwikkeling, die in 1929 fuseert met een aantal socialistische partners tot de Arbeiderspers, een uitgeverij die vandaag de dag nog steeds bestaat als boekenuitgever als onderdeel van Singel Uitgeverijen. Fré maakt ook boekbanden voor uitgeverij Em. Querido en vergroot haar kennis door diverse cursussen te volgen, onder andere bij de Kunstnijverheidschool aan de Gabriël Metsustraat, waar ze het einddiploma Grafiek behaalt.

Langzaam maar zeker ontwikkelt Fré een eigen, zeer kenmerkende stijl, die deels op De Stijl gebaseerd is, deels op de Amsterdamse School en deels op een eigen interpretatie daarvan. Fré werkt veel voor socialistische uitgaven, onder andere voor het AJC, en is van 1929 tot 1932 bij de Amsterdamse Stadsdrukkerij in dienst en later als zelfstandige zal ze nog veel opdrachten voor de Gemeente Amsterdam doen. Verder krijgt ze opdrachten van allerlei kanten en maakt onder andere ex-libris en in de oorlog ansichkaarten naar eigen ontwerp.

Wanneer de Duitsers binnenvallen, weet Fré dat het mis is. Nog enige jaren weet zij buiten schot te blijven en duikt onder in Hengelo. Zij wordt daar echter verraden en op 10 juni 2022 bellen twee Jodenjagers aan de voordeur aan. Arrestatie is onvermijdelijk. Fré Cohen vraagt de twee Jodenjagers of ze nog even naar de WC mag. Daar neemt ze de gifpillen in die ze voor een dergelijk geval altijd bij zich heeft. Enkele dagen later, op 12 juni 1943, overlijdt ze in het Gerardus Majella ziekenhuis te Hengelo en wordt aldaar begraven op de kleine Joodse begraafplaats.

Jan Mens publiceert Rafels

Jan Mens wordt in 1897 geboren als de zoon van de uit Den Helder afkomstige diamantslijper Jan Mens en Helena Elisabeth Falke. Zijn vader overlijdt door verdrinking als hij negen is, en zijn moeder gaat werken als dienstbode in de rijke Vondelparkbuurt en wordt later schoonmaakster van kantoren. Jan volgt de Ambachtschool om meubelmaker te worden.

In de Leeuwarder Courant van 16 september 1967 herinnert Jan zich zijn jeugd.

Jan Mens springt terug naar zijn eigen jeugd en de tijd daarna toen uit de uitzichtloosheid van de crisisjaren een verteltrant opbloeide, dat de naam van de werkloze biljartmaker van toen nu doet prijken op wel twee miljoen boekomslagen in een steeds groter aantal landen. “Ook wij jongeren waren dynamisch [refererend aan de jongeren van 1967; red.]. Maar het uitte zich anders. Ik was anarchist, volgeling van Domela Nieuwenhuis. Ik liep mee met de optochten, was ook geheelonthouder en ventte met “De Blauwe Vaan”. Later sloot ik me aan bij de SDAP. De crisis kwam. In zo’n tijd wordt je radicaler. De SDAP werd me te zoetsappig. Ik werd lid van de Onafhankelijke Socialistische Partij en stuurde ingezonden stukken naar “Het Volk” en het vakblad van de meubelmakersbond.

Willem Royaards

Jan komt met cultuur in aanraking via zijn moeder. Zij maakt ook het repetitielokaal van toneelleider Willem Rooyaards (1867-1929) schoon, en krijgt dikwijls vrijkaartjes voor voorstellingen in het Paleis voor Volksvlijt.

Ik ging daar dan vrijdags – op de eliteavond – heen, mooi opgedoft en met een sigaar van Willem Rooyaards in het hoofd.

Mogelijk speelde Rooyaards enigszins een vaderrol voor de jonge Jan Mens. Door het bijwonen van voorstellingen begint zijn belangstelling voor literatuur te groeien. Na de ambachtschool gaat Jan werken. Hij is dan veertien jaar oud en is geruime tijd meubelmaker op min of meer losse basis, wanneer hij in 1921 in dienst treedt van biljartfabriek Wilhelmina. Hij trouwt in januari 1922 met Abeltje Stenhuis. Ze zullen twee kinderen krijgen, Jan en Lucy. Jan maakt dan de meubels voor zijn eigen huis. Er is niet zoveel bekend over de periode 1922-1933. Maar de crisis nadert en Jan wordt in 1933 werkloos. Hij komt op die manier in de steun terecht en probeert er nog wat bij te verdienen door het maken van kleine voorwerpjes zoals schemerlampjes, kaarsenstandaarden en dergelijke. Maar dat wordt niets, want de concurrentie in het klein gescharrel blijkt moordend.

Maar Jan kan ook schrijven. In eerste instantie schrijft hij zijn ellende van zich af en stuurt af en toe een ingezonden brief naar een krant. Maar al spoedig begint hij stukjes voor geld aan te bieden. Soms wel tien tegelijk.

Als de enveloppe terugkwam, hoorde ik aan de plof op de deurmat, of er een verhaal uit was. Dan had ik weer vijf gulden verdiend en na een paar van die verhalen kon ik een week wegblijven van het stempelen.

Jan begint ook aan een roman te schrijven, Mensen zonder geld. Hij laat het boek zien aan de socialistische schoolmeester-schrijver Theo Thijssen, voor wie hij wat meubelreparaties verricht. Die vindt het een goed boek en helpt met correctie. Er zitten namelijk nogal wat taalfouten in het werk. Het zal echter tot 1938 duren voordat het boek uitkomt.

Het eerste boek van Jan Mens dat wordt uitgebracht is Rafels, dat onder het pseudoniem J. Rebel in 1934 verschijnt bij uitgeverij De Vlam. Het bestaat uit schetsen die eerder zijn verschenen in De Fakkel, het orgaan van de OSP. Het is totaal onverwacht voor Jan dat hij in 1938 de Kosmos Eerstelingen Prijs wint – een geldbedrag van maar liefst 1.000 gulden – voor het ingeleverde typoscript van Mensen zonder geld, dat al jaren langs diverse uitgeverijen zwerft maar nooit werd uitgegeven. Het winnen van deze levert een doorbraak op voor schrijver Jan Mens.

In 1940 verschijnt De gouden reael, wat later onderdeel van de cyclus Griet Manshande zal zijn. Jan schrijft in een enorm tempo door en er verschijnen van 1938-1968 maar liefst 18 titels en inclusief een schoolserie zelfs 43. Rond 1960 is Jan de meest gelezen schrijver van Nederland. Hij woont in Betondorp, eerst op Middenweg 264 huis en later in de Tuinbouwstraat 78 bovenhuis.

Jan Mens (rechts) met zijn vrouw, krijgt in 1962 een prijs van burgemeester van Hall voor de uitgave van zijn miljoenste boek

In de loop van de jaren zestig krijgt Jan, volgens zijn vrouw vanwege het harde werken, een ernstige ziekte, waaraan hij in 1967 overlijdt, net te vroeg om de verfilming van De Kleine Waarheid te beleven, dat begin jaren zeventig door Willy van Hemert op televisie gebracht wordt en enorm succesvol is.

Jan Mens stond niet bekend als een gemakkelijk mens. Sommigen hadden moeite met het feit dat hij zijn vele personages uit bestaande mensen haalde, die hij dan uren of dagen volledig leeg vroeg, maar die hij dan na verschijning van het boek niet meer wilde zien of spreken. In de Telegraaf van 23 januari 1971 verschijnt een uitgebreid interview met de vrouw van Jan, waaruit wij hieronder enige stukken overnemen.

Twee jaar [klopt niet, red.] geleden stierf JAN MENS in zijn woning aan de Tuinbouwstraat in “Betondorp” Amsterdam-Oost. Hij stierf in zijn zelfgemaakte bed op een ochtend nadat hij de krant uit de bus had gehaald en thee had gedronken. Zijn vrouw zei tegen hem, ziende dat hij er niet goed uitzag: “Voel je je niet lekker?” Hij schudde het hoofd. Hij was al twee jaar erg ziek, maar had dit moedig doorstaan. Nu waren zijn krachten op. Zijn vrouw zag het aan zijn gelaatskleur en zijn ogen. Zij belde de dokter. Die kwam. Hij keek mevrouw Mens aan en zijn ogen spraken de duidelijke taal. “Zeg me eens dokter”, zei Jan Men, “is er niks meer aan te doen, sta ik al met een poot in het graf?” De dokter zweeg. “Of moet ik de tweede er ook bij zetten”, zei Jan Mens. Daarna zei hij zijn vrouw goedendag en: “Doe de groten aan de kinderen.” Toen sloot hij de ogen.[…]

“Hele dagen zat hij hier aan die tafel te werken”, zei ze, “en hij schreef altijd hardop, wilde altijd een reactie van me horen als hij bezig was. Hij was ook snel geïrriteerd. Als ik met de buren stond te praten, tikte hij gauw tegen het raam. “Wat een vervelende man heb jij,” zeiden ze dan wel eens tegen mij.

Zij ging door het vuur voor haar man, die ze leerde kennen bij de socialistische beweging Kunst voor Allen. Jan was meubelmaker, maar ook politiek geïnteresseerd. “Zijn broer was later voorzitter van het NVV”, zei ze. “Jan en ik reisden het hele land door om de arbeiders te organiseren. We richtten ook de mijnwerkersbond op. En we bereikten dat die mijnwerkers meeliepen in de een-meiparade.”

[…]

“We gingen ook samen naar Parijs, geweldig was dat. Maar het liefst was Jan toch hier, in deze kleine woning in Betondorp en het gelukkigste was hij als hij ’s avonds door het dorp had gelopen hier en onderweg ergens in een boekenkas in een huis een Jan Mens had gezien. Dan straalde hij gewoon. Hij wilde ook nooit verhuizen, hij gaf niet om geld en luxe, en was tevreden hier.”

Bijzonder is dat een van de eerste boeken uit de Betondorp Bibliotheek hier in Betondorp in de gratis boekenstalletjes gevonden werd onderstaande omnibus van Jan Mens is. Mogelijk heeft hij juist deze omnibus nog door de ramen hier of daar zie staan. Jan Mens vormt wat ons betreft het begin van de Betondorp Bibliotheek. Ons verhaal is hiermee dan rond.

Weemoed en kwade geesten

Nol Gregoor onderzocht in zijn boekje De jongen die Werther Nieland werd was toch de oorzaak mocht zijn dat Gerard van het Reve (later Gerard Reve) zich zo ongelukkig en eenzaam voelde gedurende zijn jeugd in de Ploegstraat. Het wordt om eerlijk te zijn niet duidelijk in het boekje waarom dat zo was. Gevraagd aan broer Karel, geeft deze aan dat Gerard zich in iedere buurt of omgeving even ongelukkig zou hebben gevoeld. Om toch een beetje te begrijpen waar het ongeluksgevoel, het gevoel van doem dat Gerard in zijn jeugd ervaarde, vandaan komt nemen wij hieronder een tekst over uit het boekje; een tekst die op zijn beurt weer een weergave is van hetgeen Van het Reve op 11 december 1963 op de AVRO-televisie sprak in het kader van een serie Literaire Ontmoetingen.

Zoals ik al zei ben ik in Amsterdam geboren, en wel in de Van Hallstraat nummero 25 één hoog, maar van dat adres heb ik geen enkele herinnering. Ik zal niet veel ouder dan één jaar geweest zijn toen we verhuisden naar de toen allernieuwste uitleg van Amsterdam, het tuindorp Watergraafsmeer, ook wel onofficieel Betondorp genoemd, waar zich het grootste deel van mijn jeugd heeft afgespeeld. Gedurende ongeveer twaalf jaren woonden wij in het hoekhuis, in een soort pleintje van de straat, in het huis Ploegstraat 57.

Over deze hele buurt, de huizen, tuinen, daken, straten, pleintjes, heeft altijd voor mij een sfeer gehangen van onpeilbare diepe, onontkoombare weemod. “Laat elke hoop varen, gij die hier opgroeit”, aldus zou ik mijn gevoelens kunnen samenvatten. En dat geldt voor de buurt, de huizen, maar het geldt in zeker even grote mate voor de scholen die ik mij herinner. De bewaarschool aan de Zaaiersweg, een vierkant fortachtig gebouw zoals de progressieve stijl van die tijd voorschreef, gelegen aan de Grote Wetering, aan de tochtsloot aan de rand van Betondorp tegenover de grote begraafplaats. Dezelfde weemoed kleeft ook aan het gebouw van de lagere school, de Rozenburgschool aan het Zuivelplein, nu, even als de andere gebouwen van hetzelfde complex, niet langer als school in gebruik.

Vrees, gevaar, eenzaamheid, de huizen evenzovele grotten en holen, bewoond door onberekenbare demonen, dat is eigenlijk mijn jeugd. Al kan ik met de beste wil van de wereld niet verklaren waarom het zo is, evenmin als ik zou kunnen verklaren waarom ik in mijn leven niet één gelukkige dag gekend heb. De aanblik van elk huis, van elke kamer waarin zich een deel van mijn bestaan heeft afgespeeld, doet mij nu eenmaal huiveren. Evenals ook de aanblik van het huis waarin zich een groot deel van de handeling uit de novelle “De vakantie” voltrekt.

Noch heb ik het mezelf kunnen uitleggen, noch heeft iemand anders me ooit kunnen duidelijk maken waarom nu die alleronnozelste, onbenullige herinneringen mij als het ware kwellen en bespoken, als evenzoveke kwade om wraak schreeuwende nachtgeesten. En waarom ze weigeren me met rust te laten. Zo ook overweldigt mij een eveneens onverklaarbare treurigheid als ik voor het huis sta van de jongen die model gestaan heeft voor de lange novelle, misschien wel mijn beste werk, de novelle “Werther Nieland”. Men hoort wel eens iemand zeggen: “Ik wou dat ik weer 12 was, dat ik nog 16 was, dat ik nog eens een keer 25 was”, maar ik niet. Ik zou voor niets ter wereld opnieuw 16, 18, 20, 30 of 35 willen zijn. En zeker niet 16.

Ik voel mij hopeloos verlaten,

En in de schemerige straten

Schommelt de sneeuw omlaag.

Wim Bijmoer

Wim (Wilhelmus Gerardus) Bijmoer wordt geboren op 24 juli 1914 op de Tweede Schinkelstraat 12 en overlijdt op 29 september 2000. De vader van Wim is stucadoor en later bode bij een bank en zijn moeder is afkomstig uit Oegstgeest. Wim heeft twee broers en woont vanaf zijn tiende jaar in het zojuist gereedgekomen Betondorp aan de Zaaiersweg, vlakbij het huis van Fré Cohen, die hij zich als een uiterst vrolijk iemand herinnert. Hij is al vroeg gefascineerd door het tekenen en raakt al vroeg betrokken bij de A.J.C. (Arbeiders Jeugd Centrale), waar hij ook zijn toekomstige vrouw, Hermanna Voerhuis, ontmoet. De A.J.C. staat onder leiding van Koos Vorrink en is gelieerd aan de S.D.A.P.

Wim en Tantje Jet treden in 1937 op bij de Kerstmatinée van de AVRO

Wim leert ook via de A.J.C. de wat oudere onderwijzeres Henriette Bonn (tante Jet) kennen, die dan nog in de Tranvaalbuurt woont en al jaren actief is als poppenspeelster voor onder andere de S.D.A.P. Op zeventienjarige leeftijd (ca. 1931) maakt Wim met tante Jet zijn eerste voorstelling, en samen gaan ze door met het poppenspel tot de Tweede Wereldoorlog. Henriette Bonn wordt dan op grond van haar Joodse achtergrond door de nationaalsocialisten opgepakt en in Sobibor vermoord. Voor Wim is dit een aanleiding om definitief met het poppenspel te stoppen.

In 1931 komt Wim bovendien in het nieuws met zijn inzending bij een prijsvraag van de Amstelbode. Alhoewel Wim op procedurele gronden afvalt omdat hij zijn naam niet volledig heeft opgegeven, vindt het weekblad zijn inzending (hieronder) zo aardig, dat deze als kop van het aan de prijsvraag verbonden artikeltje wordt opgenomen.

Wim gaat na enige opleidingen, waaronder de Kunstnijverheidschool, gedaan te hebben, in de jaren dertig werken bij Het Jonge Volk, het blad van de A.J.C. en is ook betrokken bij de socialistische Arbeiderspers. Vanaf ongeveer 1935 wordt zijn naam voortdurend in de socialistische media genoemd als fris en vernieuwend illustrator. Ook ontwerpt Bijmoer decors voor socialistische jeugdspelen. Daarnaast werkt Wim in de reclame. In mei 1940 verhuist Wim naar Diemen.

In de oorlog werkt Wim voor de illegale Parool-groep en duikt onder. Direct na de oorlog komt hij op de redactie van het blad de later beroemde kinderboekenschrijfster Annie M.G. Schmidt tegen. Samen zullen zij in de jaren vijftig een groot aantal boeken uitgeven, waarbij Wim de illustrator van Annie is. Verder doet hij onder andere journalistiek werk voor het Parool, illustreert ook voor andere kranten en is lid van het journalistencabaret Inktvis (1947-1950).

Wim en Annie

Een rijke carriere volgt. Wim raakt via zijn decorwerkzaamheden ook betrokken bij de televisie, waar hij onder andere werkt voor Ja Zuster – Nee Zuster, de Film van Ome Willem, de Late Late Lien show en nog vele andere producties. Ook werkt hij voor het Scapino Ballet. Sinds 1954 woont hij in Egmond aan Zee.

Wim werkt aan Het Schaap met de Vijf Poten

Na zijn pensionering probeert Wim actief te blijven, maar vanwege problemen met zijn ogen kan hij de laatste tien jaar van zijn leven niet meer werken. Hij overlijdt op 29 september 2000 op 86-jarige leeftijd.

Rondleiding Betondorp

Volg op 7 september 2024 een rondleiding door Betondorp! En wandel zelfstandig een korte kunstroute, met onder meer keramiek, schilderkunst en foto’s over het thuisgevoel van vluchtelingen. Bij het eindstation zit je goed voor livemuziek van JOE EL KHAZEN en een lekker hapje en drankje.

Kunstroute door Betondorp 

Harkstraat 10 – Foto-expositie Journeys to a Home van César Dezfuli (zie onder)
Harkstraat 13 – Foto-expositie Journeys to a Home van César Dezfuli    
Onderlangs 36N – Expositie Alter Ego van Maaike Raeven 
Onderlangs 36L – Foto-expositie Journeys to a Home van César Dezfuli  
Onderlangs 36K – Open atelier van de kunstenaars Donata Papadia en Jan
Frenken en begeleide tour door de binnentuin
Brink 28, The Green Lotus – Foto-expositie Journeys to a Home van César
Dezfuli. En keramiek/handwerk uit Betondorp,
16.00-18.00 Livemuziek en een hapje en drankje.

Over Journeys to a Home

In de expositie Journeys to a Home presenteert fotograaf César Dezfuli de verhalen van de nieuwe Amsterdammers Adel Munassar, Cemal Tahir Şanlı, Mahdad Z., Nesire Lalek en Saddam Al Sharif. Allen hebben hun vaderland moeten ontvluchten, voor allen werd Amsterdam waar ze uiteindelijk zijn neergestreken, en allen hebben ze een eigen verhaal. De foto’s worden geëxposeerd in tijdelijk lege woningen van wooncorporatie Eigen Haard en in een 100 jaar oude school.