Op vrijdag 1 november 2024 was ik op bezoek bij Johan Siemons. Johan, die in 1937 geboren werd, heeft mooie herinneringen aan Betondorp, waar hij van 1947 tot 1961 woonde. Johan en zijn vrouw wonen tegenwoordig in Heiloo.
Ik werd op 4 maart 1937 geboren in Tuindorp Nieuwendam. Mijn zus Lientje zou in 1944 aan een ziekte overlijden. We woonden toen al in de Diamantstraat. Ik had ook een oudere broer, Louis.
Dus jullie waren naar Zuid verhuist inmiddels? Waarom was dat?
Mijn moeder was bang dat ze in Noord vast zou komen te zitten, dat ze vanwege de Duitsers de pont het niet meer zou kunnen gebruiken, en dat ze dan haar moeder niet meer kon bezoeken. Vandaar dat we naar Zuid verhuisden. Dan zaten we in ieder geval aan de goede kant van het IJ. We hebben toen woningruil gedaan met de Diamantstraat.
Heb je de hongerwinter nog bewust meegemaakt, Johan?
Ja, mijn vader was zijn hele leven meteropnemer bij het GEB, dat zat toen bij het Leidsebosje, in een voormalig ziekenhuis. Hij mocht vanwege zijn werk een fiets gebruiken, en hij heeft in de hongerwinter Noord Holland tot Anna Paulowna afgefietst om voor ons aan eten te komen. Zo kwamen we de winter door. Mijn vader overwoog om bij het verzet te gaan, maar het leek hem toch te link gezien de bruutheid van de bezetters. Ik herinner me dat ik in die tijd ook een heel leuk vriendinnetje had, dat door de Duitsers werd meegenomen…Nog een bijzondere oorlogsherinnering. De brug van ponten naar de overkant van het IJ.Dat was in 1945. Later, bij de opening van de NoordZuidlijn zou dat nog eens worden overgedaan, maar dat ging toen niet door…
Wanneer kwamen jullie in Betondorp terecht, of Tuindorp Watergraafsmeer, zoals het dorp toen nog vaak genoemd werd?
Dat was in 1947. Ik was tien. We kwamen op Zaaiersweg 85-1 te wonen. Vanuit het raam kon je prima de Nieuwe Oosterbegraafplaats overzien. Het was een kale bende, omdat het hout in de oorlog grotendeels was opgestookt. Alles was gekapt. Ik weet nog dat we uit het raam aan het kijken waren en mannen met handschoenen zagen die aan het graven waren. Ze waren graven aan het ruimen. Kijkt een van die mannen in onze richting en steekt een doodshoofd in de lucht. “Ruilen voor een kop koffie?” We wisten niet hoe gauw we bij het raam moesten wegkomen…Het was een hele gezellige tijd. Mijn broer en ik, en mijn ouders. Later, toen hij ging trouwen, ging mijn broer het huis uit en bleef ik samen met mijn ouders achter.Maar eerst zijn we nog samen op onze Lambretta scooters naar Duitsland gegaan, zoals op de foto hieronder te zien is.
Waren jullie socialistische van politieke opvatting, zoals de meeste bewoners van Betondorp?
Ja, wij waren van de S.D.A.P., en mijn broer en ik zaten op bij het AJC. Onze tegenstanders in de buurt waren de padvinders. Die zongen “AJC moet potje likken, anders hebben ze niks te bikken!” Het AJC zat op het Zuivelplein. Er zaten daar drie scholen bij elkaar, eentje aan het Onderlangs en twee op het Zuivelplein. Links zaten de katholieken. Die hadden een klok op het dak staan en als rechtgeaarde AJC-ers hebben we die klok weleens eruit getild en op het dak gelegd. In het midden zat de AJC en mogelijk rechts dan die padvinders.
Waar zat je op school?
Ik zat op de Watergraafsmeerschool, op Zuivelplein 13. Ik kwam van de Diamantstraat en begon in de vijfde klas, maar ik was snel thuis in Betondorp. Er zaten maar liefst 52 kinderen in de klas. De banken stonden tot aan de achtermuur. De meester had het maar te verstouwen met al die kinderen. We hadden een beroemde onderwijzer: meester Jansen, die in de oorlog geweigerd had de Joodse kinderen uit zijn klas weg te sturen en die toen geschorst werd. Het was een uitstekende leraar. We speelden bok bok berrie, diefje met verlos… Aan sport deed ik niet. We gingen we met het AJC naar het Pinksterkamp te Vierhouten. Op de foto hiernaast zie je mij klaar staan voor vertrek. Dan moesten we het vuur brandend houden, dan hadden we vuurwacht… Totdat die AJC ondersteboven ging, ergens in de tweede helft van de jaren vijftig. Je had ook de Meidans, rond de paal. En natuurlijk het Bessenfeest. Dat werd door Eigen Haard voor al zijn bewoners georganiseerd. We werden er al voor uitgenodigd toen we nog in de Diamantstraat woonden. Dan kwamen we met alle kinderen met een boot aangevaren over de Keulse Vaart, de Weespertrekvaart tegenwoordig…
Ik heb ook nog de Ronde van Betondorp meegemaakt. Ik weet nog dat ik op het Onderlangs stond te kijken, op de hoek van de Ploegstraat. Zie ik een wielrenner zo over de heg van een voortuintje duikelen… Sportvereniging De Germaan organiseerde dat…
En toen moest je naar de middelbare school… hoe was dat?
Ik heb maar een jaartje MULO gedaan, in de P.N. Arntzeniusstraat, en dat werd helemaal niks. Ik had andere plannen. Ik wilde naar de Grafische School. Die zat op de Dintelstraat in Zuid. Dat was een hele mooie school, die had nog iets van het ouderwetse gildesysteem. Ik ging er met een paar jongens uit Betondorp naar toe. De directeur zorgde dat zijn leerlingen ook direct een betaalde baan konden vinden. Eerst was je ‘jong gezel’, daarna ‘fotograaf’ en daarna ‘gezel-fotograaf’. Die hoek van de drukkerij en binderij is altijd een beetje in de sfeer van de gildes gebleven.Ik had bij mijn ouders thuis – mijn broer was het huis inmiddels uit – een Doka, een donkere kamer gemaakt op zolder, zodat ik zelf foto’s kon ontwikkelen.
Wat deed je in die jaren in je vrije tijd?
Ja, de AJC was een aflopende zaak, maar toen ging ik bij het NJN, de Nederlandse Jeugdbond voor Natuurstudie. Die club hoorde trouwens niet bij de SDAP maar had een neutraal karakter. Verder had ik een baantje op zaterdag. Ik moest vlees wegbrengen voor de slager op de hoek van de Landbouwstraat en de Brink, slager van de Linde.
En in 1961 verliet je uiteindelijk Betondorp en je ouders?
Ja. Na de Grafische School ging ik werken in Utrecht, maar ik bleef thuis wonen. Daarna militaire dienst en heb ik nog de driejarige avond-MULO gedaan. En toen vloog ik uit en ging in de Jordaan wonen, niet lang daarna vergezeld van mijn vrouw. Maar dat is een ander verhaal…
Hartelijk dank Johan, voor het interview over je jaren in Betondorp.
Onderstaande foto’s kregen wij ook nog van Johan toegestuurd. Herkent u zichzelf, stuur dan even een mailtje.
Op vrijdagmiddag 30 augustus 2024 ontmoet ik Robin de Raaff op een bankje op Onderlangs. Robin, die door de Britse componist en dirigent George Benjamin destijds een van zijn meest veelbelovende leerlingen genoemd werd, heeft al zijn werken sinds 2013 in Betondorp gecomponeerd en is daarmee op afstand Betondorps beroemdste hedendaags componist. Toch kennen maar relatief weinigen zijn naam. Tijd dat hier verandering in komt!
Kun je iets over je jeugd vertellen, Robin?
Ik werd in december 1968 geboren in een arbeiderswijk aan de rand van de stad in Breda Noord. Mijn vader werkte bij de PTT, en dan de afdeling telefoon. Hij was altijd met grote schakelschema’s, van die tekeningen, bezig. In die tijd had je nog van die wijkcentrales. Het bijzondere was dat mijn vader tegelijkertijd ook erg goed piano kon spelen en overal speelde waar ze hem vroegen, zowel klassiek als populair. We waren bij ons thuis altijd met muziek bezig. Ik heb dat met de paplepel ingegoten gekregen. De Beatles, Stevie Wonder, Songs in the Key of Life… Ik heb zelf ook enorm veel LP’s… We waren thuis wel katholiek, maar gingen niet naar de mis ofzo… ik ben zelf een volkomen atheïst… cultuurkatholiek… en ik ben ook een echte Brabander, mijn ouders wonen er ook nog steeds…
Wat later zullen we inderdaad een enorme collectie langspeelplaten zien staan in de ruimte die Robin huurt in de voormalige Rozenburgschool aan het Zuivelplein (ingang Onderlangs)…
Toen ik op de middelbare school zat vormde ik samen met mijn oudere broer Harm een band, Quiet City. Daar zat Jeroen Phaff ook in, die tegenwoordig musicalzanger is. Ik speelde zelf bas en toetsen, mijn broer gitaar en zang en Jeroen zang en altsaxofoon. Marco Klein was de drummer. We maakten een soort symfonische rock. School interesseerde me in die tijd – we hebben het over begin jaren tachtig – geen bal. Ik bleef ook twee keer zitten op de MAVO. Ik was alleen maar met muziek bezig. Ergens in die tijd begon ik ook al met het uitschrijven van muziek. Dan ging ik luisteren naar een conceptalbum van Pink Floyd, of bijvoorbeeld naar Abbey Road, en dan probeerde ik zelf ook wat te componeren. Ik wilde altijd al componist worden, alhoewel ik ook erg goed bas kon spelen.
Waren je ouders niet bezorgd dat er niets van school terechtkwam?
Jazeker, dat waren ze wel. Na het afronden van de middelbare school moest ik in dienst, lichting 1989-3… Daarna ben ik zelfs een cursus informatica gaan doen. Ik werd een Cobol programmeur. Daar schijn je tegenwoordig goud geld mee te kunnen verdienen trouwens… Mijn carrière begon behoorlijk op die van mijn vader te lijken… In het schooljaar 1992-1993 werd ik eindelijk toegelaten tot het conservatorium. Ik had toen het gevoel dat ik moest kiezen tussen componeren en de basgitaar en ik ben met de bas gestopt. De muziek die we speelden was in die tijd trouwens zo onderhand wel erg on-hip… aan de andere kant was ik wel begonnen meer de jazz te verkennen… richting Weather Report en dergelijke… Maar ik moest kiezen en ik koos voor het componeren. Het Sweelinck Conservatorium heette dat toen nog, in Amsterdam. Zelf woonde ik korte tijd in de Bijlmer en daarna in huizen van het Conservatorium, in de Jordaan, kleine appartementen met een eigen keuken. Mijn instrument werd toen als componist het keyboard, de elektrische piano.
Hoe werkt dat, aangenomen worden bij het conservatorium?
Nou, je moet een partituur laten zien, iets wat je zelf gecomponeerd hebt. Daar wordt je op aangenomen. Mijn eerste docent bij het conservatorium, Geert van Keulen, speelde trouwens ook bas. Geweldig was dat, die docenten. Die traden ook op in het Concertgebouw. Dat was enorm interessant, om die wereld te leren kennen. Geert van Keulen was een dominante, wat strenge man. Ik heb enorm veel bij hem geleerd. Daarna kwam ik bij Theo Loevendie terecht. Daar had ik een enorme klik mee. Ja, Theo leeft nog steeds. Hij is uit 1930 en nu dus ook alweer bijna 94 jaar. Door hem ben ik echt in de breedte van de muziek terecht gekomen. … een leermeester maakt je vooral open voor andere invloeden… Theo was nog bezig in de jazz. Ik heb daar altijd belangstelling voor gehouden, vanwege mijn interesse voor de individuele instrumenten. Geert van Keulen was een stuk jonger dan Theo Loevendie. Die is van 1945. Ik ben nu zelf trouwens ook docent geworden en ik ga wekelijks naar het Rotterdams conservatorium om studenten les te geven in zaken als instrumentatie, compositie, hoe je met een orkest omgaat en allerlei andere vaardigheden…
Kun je iets zeggen over hoe je muzikale voorkeuren zich ontwikkelden tot je eigen stijl. Je hoort volgens mij niet persé tot een bepaalde stroming?
Nee, de dominante school in Nederland vandaag de dag is de Haagse School, die begon in de tweede helft van de vorige eeuw. Je hebt ook nog een Rotterdamse school, maar ik geloof dat ik een onafhankelijke positie heb. Ik ben ooit begonnen met naar Brahms te luisteren, dan Mahler, dat heeft me echt de klassieke muziek ingetrokken. De meest interessante muziek? Niemand kan om Bach heen. Dat is werkelijk van een bovenmenselijke kwaliteit. Het is ongelofelijk dat er een mens is geweest die zulke muziek maakte als de Mattheus Passion. Maar ook Mozart was een geweldige componist…
In 1995 vond voor jou een doorbraak plaats heb ik begrepen…
Ja, in 1995 deed ik een masterclass bij de Franse componist Pierre Boulez. Vanaf dat moment begon ik me alle kanten op te ontwikkelen. In 1997 studeerde ik af. Ik kwam toen eerlijk gezegd in een soort crisis, een soort dodigheid terecht. Om die te doorbreken heb ik me gemeld bij de Britse componist George Benjamin, die wordt beschouwd als de belangrijkste leerling van Messiaen. Hij is bekend van onder andere At First Light, een stuk kamermuziek voor 14 spelers. Ik stuurde gewoon een bandje op. Toen hij dat gehoord had wilde hij me graag les geven. Ik heb met hem nog twee keer al mijn onzekerheden doorgenomen. Ik ging elke maand een lang weekend naar Engeland, twee-en-half jaar lang, van 1999 tot 2001. Ik had trouwens direct al opdrachten. Een componist moet het van opdrachten hebben. In 1995 had ik bijvoorbeeld een opdracht van de VARA Matinee. Daar heb ik vorig jaar ook nog een opdracht voor gedaan.
Mijn vrouw herinnerde zich je stukken. Zou je iets willen vertellen over hoe componeren eigenlijk werkt? Beluister je bijvoorbeeld je werk nadat het af is, via een of ander computerprogramma?
Componeren is volgens mij een verhaal opbouwen in muziek, met een bepaalde logica, die werkt, met een weloverwogen timing. Het begint met de geboorte van een idee, met een onherroepelijk begin waarna je er direct helemaal in zit. Het is niet alleen een thema, het is een verhaal dat zich vertelt door de muziek, met een begin, een geboorte, maar ook met een sterven, aan het einde van het stuk. Vroeger heb ik wel eens stukken voor de eerste opvoering afgeluisterd via een computerprogramma, maar daar ben ik mee gestopt. Dat verstoort het proces nogal. Natuurlijk is de eerste opvoering enorm spannend. Ik moet zeggen dat ik het componeren zelf veel prettiger vind dan het luisteren naar een eerste opvoering.
Hoe lang doe je bijvoorbeeld over een opera?
Tja, dat is een beetje een gewetensvraag. Over een opera zou je toch wel een jaar of twee moeten doen, maar die tijd krijg je meestal niet van je opdrachtgevers. Het is dan eerder een jaar waarin het dan allemaal moet gebeuren. Op het ogenblik ben ik hier in mijn ruimte in Betondorp bezig met het componeren van een stuk voor Koor en Orkest op een tekst van Stéphane Mallarmé. Het stuk heet L’azur. Het moet 18 minuten duren en ik schrijf het in opdracht van een festival in Luzern, dat een programma rond Pierre Boulez in elkaar heeft gezet. Deadline is 31 maart 2025. Ik zal straks laten zien hoe dat precies werkt. Ik heb allerlei bladen waar ik mijn ideeën, thema’s en dergelijke op noteer en waar ik diepte in ga aanbrengen.
Schrijf je je eigen teksten bij je opera’s? En kun je iets vertellen over je eigen ontwikkeling als componist?
Nee, de tekst wordt normaal gesproken door iemand anders geleverd en is er eerder dan de uitwerking van de muziek. Die werk ik dan weer in de muziek. Het is een soort samenwerking. Alle muziek die ik vanaf 2013 heb geschreven is in Betondorp tot stand gekomen. Dat kun je nakijken op mijn website. Toen ik begon, had ik belangstelling voor lyrische, expressionistische muziek. Dat liep over Brahms, Schönberg, Alban Berg, Debussy naar steeds meer moderne invloeden, zoals die van Boulez. En vanuit het expressionisme komend, ben ik steeds gestructureerder gaan werken en werd ik een constructivist. Ik heb zelfs wel met getallen gewerkt. Later heb ik dat weer losgelaten en nieuwe vrijheid gevonden. In de opera’s heb ik het gevoel voor dramatiek ontdekt. Vandaag de dag werk ik vooral heel erg op intuïtie.
Wat vind je zelf je beste werken?
Ik vind mijn opera Waiting for Miss Monroe wel een hoogtepunt. Die is net voordat ik in Betondorp aankwam tot stand gekomen. En mijn Eerste Vioolconcert ‘Angelic Echoes‘. Een componist wil toch mensen emotioneel raken, en dat is in deze werken goed gelukt. Ik heb altijd een soort top 5 in mijn hoofd zitten. Mijn eerste opera RAAFF vind ik ook indrukwekkend. Die gaat op allerlei manieren over een generatieconflict. Er komt een Anton Raaff in voor, maar ik heb juist Mozart op mijzelf gemodelleerd. Het is een opera binnen een opera: het gaat over conflicten die optreden tijdens een fictieve opvoering van Idomeneo, een opera van Mozart, waarin koning Idomeneus (Idomeneo) van Kreta gedwongen wordt zijn zoon te offeren. Er zitten allerlei aardigheden in. Zo komen alle personen binnenvallen of ze uit een ander werk arriveren. En verder heb ik op Mulishiaanse manier het generatieconflict door de hele opera getrokken. Dat was in opdracht van de Nederlandse Opera en werd in 2004 uitgevoerd op de het terrein van de voormalige Westergasfabriek.
Sinds 2000 ben je met Maria, die uit Canada komt, en sinds 2005 woonden jullie in de Tweede Oosterparkstraat, waar in 2009 jullie dochter Caecilia geboren werd. Wanneer en waarom kwam je naar Betondorp?
Ik heb er nooit spijt van gehad dat ik besloten heb een nog rustiger plek dan thuis te zoeken voor het componeren van mijn muziek. In 2012 vond ik deze ruimte in Betondorp en sindsdien kan ik in nog groter afzondering componeren. Componeren is een zwaar beroep dat grote concentratie vraagt en waarbij je gemakkelijk teveel van jezelf vraagt. Sinds 2023 woont ons gezin trouwens niet meer in de Tweede Oosterparkstraat, maar in Diemen. Toen ik in 2012-2013 in Betondorp arriveerde, was het dorp nog helemaal vergrijsd. Het Johan Cruyff-court aan het Onderlangs, dat ik gebouwd heb zien worden, werd nooit gebruikt, omdat er nauwelijks jongeren waren. Op een gegeven moment kwam er een clubje ouderen oefeningen doen. Ik heb de indruk dat de buurt sindsdien sterk verjongd is. Dat kwam onder andere na 2015, de oorlog in Syrië, toen bewust asielzoekers in Betondorp werden gehuisvest, en nu helemaal met de verandering in de buurt waarin voormalige huurhuizen verkocht worden aan jonge mensen. Nu wordt er weer gesport op het Johan Cruyff-court.
Zou je kunnen vertellen wie je helden in de muziek zijn?
Voor de eerste helft van de twintigste eeuw is dat wel Alban Berg: lyrische schoonheid, maar ook expressionistisch overrompelend, en met historisch besef. In de tweede helft van de twintigste eeuw is voor mij een held Luciano Berio. Die heeft zo’n ongelofelijke orkestratie. Die kan echt alles.
Het is vrijdag 31 mei 2024 en ik heb om 11.30 uur een afspraak met Anikó, die officieel Anna Amirhekmat heet. We hebben afgesproken in The Green Lotus, een tijdelijk ingerichte ruimte op de Brink. Terwijl Anikó even iets anders aan het doen is, kijk ik rond en maak een foto van een voorwerp dat ik ergens op een plank tegen de blauw geverfde muur zie staan. Anjel Strážny. Vreemde engel, betekent dat volgens mij, naar analogie met het Russische ochi stranie. Later blijkt dit niet waar te zijn. Anjel Strážny betekent beschermengel, in het Slowaaks, de taal van het land waarin Anikó geboren is. Ik ben benieuwd hoe dit interview zal gaan. Dan maakt Anikó koffie en raken we in gesprek.
Kleuren. Anikó houdt van kleuren, en is daarom in staat alle producten van haar studenten mooi te vinden. Dat is een van de belangrijkste eigenschappen van Anikó: een open, niet oordelende en interculturele blik, gericht op ondersteuning van mensen bij het ontwikkelen van hun eigen diverse talenten. De studenten pottenbakken van Anikó komen vooral van de Universiteit. Door het ambachtelijk bezig zijn, kunnen ze aan de mentale druk ontsnappen, kunnen ze even uit hun hoofd. Het handwerk biedt hen bovendien de mogelijkheid meer over zichzelf te leren.
Ik heb bijvoorbeeld een student die Neuro Sciences doet en altijd op een hoog theoretisch niveau bezig is. Het proces van pottenbakken is heel praktisch. Je bent continu bezig met techniek, het bepalen van de volgorde en het bereiken van een concreet doel. En als er iets misgaat: hoe ga je daarmee om? Durf je los te laten en creatief met de situatie om te gaan, of wil je iets toch volgens vooropgezet plan bereiken? Op dat soort essentiële momenten leer je veel over hoe je zelf in elkaar zit.
Wat de studenten maken vind ik altijd leuk. Ik heb een brede smaak, van minimalistisch tot zwart en rood, of figuratief, inkleuren. Het belangrijkste wat ik doe is het begeleiden van het creatief proces van de studenten. Ik help ze met techniek. Ik heb op het ogenblik in totaal een groepje van ongeveer 15 pottenbakkers om me heen verzameld, waarvan er zes op dit moment actief zijn als cursisten. Er zijn verschillende technieken mogelijk: met de draaischijf – de producten van de draaischijf zijn altijd rond – of met de hand. Ik heb hier twee draaischijven op zolder staan. Studenten betalen 300 euro voor 10 lessen.Behalve de cursisten zijn overigens ook andere mensen betrokken bij workshops, familie-uitjes, verjaardagen en andere éénmalige gebeurtenissen.
Inmiddels arriveert bij de ruimte waar Anikó zich onder de naam The Green Lotus gevestigd heeft, eerst een gezelschap van betrokkenen bij de onvolprezen Betondorpse tentoonstelling Journeys to a Home, en bijna gelijktijdig arriveert Carleen de Lange met haar vrijwilligers van de Stichting Veerkrachtig Betondorp, die in de ruimte haar weggeefwinkel tijdelijk inricht. Het is een bijzondere ontmoeting, waarbij Anikó de ruimte aan het gezelschap laat zien en in een intensief gesprek raakt met een van de voor de tentoonstelling geïnterviewde personen: Cemal Tahir Şanlı (man met bril en blauw jasje hieronder). Het is een komen en gaan in The Green Lotus, blijkt wel uit al deze ontmoetingen.
Anikó bracht haar jeugd door in Stúrovo. Stúrovo (foto rechts) ligt in het zuiden van Slowakije, aan de Donau die de grens vormt met Hongarije.
Haar familie is van Hongaarse afkomst, net als de meerderheid van de bevolking van Stúrovo. De Hongaarse gemeenschap heeft eigen scholen waar Hongaars wordt gesproken; wel wordt ook Slowaaks onderwezen.
Ik heb zowel de zachte Slowaakse cultuur als de vrolijke, spontane Tsjechische cultuur in me. De Hongaarse cultuur is meer gastvrij en niet-inidividualistisch, collectief, en ook meer temperamentvol. De Hongaarse cultuur, waar ik uit vandaan kom, heeft een prachtig erfgoed aan folklore: zang en dans, klederdracht, liedjes en ook keramiek. Na de middelbare school ben ik naar Brno in het Tsjechische deel van Tsjechoslowakije gegaan om te gaan studeren. In Brno kwam ik voor het eerst in aanraking met meerdere culturen door de studenten van overal op de wereld en die heeft mijn zicht verbreedt.
Anikó zit in de derde klas van het Gymnasium wanneer de Fluwelen Revolutie in 1989 in Tsjechoslowakije uitbreekt.
Al een jaar van tevoren voelde je de sfeer van underground, de voorbereidingen. Er was sprake van een enorme solidariteit onder het volk. Er werden grote demonstraties gehouden en werkelijk iedereen was wakker, ontwaakt. Ook op school deden we actief mee. Ik heb een krantje opzet, we deden mee aan demonstraties. Ik herinner me een jongen die in zijn eentje voor ons allen stond en het vertrek van de directeur eiste. Die vertrok inderdaad.
Een jaar later gaat Anikó naar Brno, om te studeren: zowel geschiedenis, Hongarologie als theaterwetenschappen. Daarnaast begint ze met pottenbakken. Het land is dan nog één. In 1992 vindt de scheuring tussen Tsjechië en Slowakije plaats.
Dat was wel bijzonder. Opeens was er Tsjechisch geld nodig, en er was gedoe met verzekeringen die niet meer geldig waren. Verder heb ik die gebeurtenis niet als traumatisch ervaren. De mensen bleven met elkaar verwant en er was niets echt gebroken. Ik heb trouwens mijn lievelingstijd in Brno meegemaakt.
Vanwege de liefde komt Anikó in 1997 naar Amsterdam om te trouwen met een Iraanse man die ze in Tsjechië ontmoet had. Ze is gefascineerd door de prachtige Iraanse cultuur en taal en de groothartigheid van de mensen. Uit het huwelijk, dat niet standhoudt, komen twee mooie kinderen voort en Anikó wijdt haar tijd aan het opvoeden en grootbrengen van haar kinderen. Pas na de eerste lockdown vertoont Anikó zich aan de wereld.
Nu mijn kinderen uit het nest zijn gevlogen, wil ik mijn eigen droom gaan waarmaken. Ik geloof in gemeenschap en in het ambacht: kunst, maar op een ambachtelijke manier. Handwerk is het tegendeel van massaproductie. Ieder product is uniek en komt direct voort uit de ziel van de kunstenaar. Liefst maak ik handgemaakte voorwerpen met een functie in het dagelijkse leven. Zo komen mooie dingen heel dichtbij.
Anikó heeft de winkelruimte, waar ze dankzij de Gemeente Amsterdam en Ymere een jaar lang gebruik van mag maken, The Green Lotus genoemd. Ik vraag haar in hoeverre haar eigen filosofie, die veel elementen vertoond van wat je ook in Mindfulness ziet (aandacht, aarding, het niet in je hoofd maar in het hier en nu zijn), op de oosterse filosofie is geïnspireerd.
Ik mediteer dagelijks Sahadja Yoga. Dat is een filosofie die alles integreert. De essentie van alle religies is hetzelfde. Ik voel me wereldburger die contacten met verschillende culturen in zich meedraagt. Het integreren in mezelf is één van mijn doelen. Ik gebruik kunst om mensen met elkaar te verbinden, en vanuit een innerlijk integratieproces.
Integreren en ruimte bieden. Dat is in The Green Lotus zelf ook zichtbaar. Carleen en vrijwilligers zijn tijdens het interview de Weggeefwinkel aan het opzetten in de ruimte. Willemien biedt wekelijks kaas aan in de ruimte. En in de kasten aan de wanden worden door anderen allerlei kleine en fraaie eigengemaakte voorwerpen aangeboden. De plek is duidelijk al haar eigen leven begonnen te leiden. Ik vraag Anikó wat haar visie is op haar leven over tien jaar. Ze begint te lachen, want het is een vraag die ze zelf ook wel eens aan mensen stelt. Nu moet ze hem zelf beantwoorden.
Mijn visie is vooral een visie voor Betondorp waar ik aan wil werken. Betondorp is een heel bijzondere wijk met veel gevoel voor gemeenschap en veel verbinding met elkaar. Het zou prachtig zijn wanneer we die soms nog losse initiatieven steeds meer met elkaar kunnen verbinden, en dat je je bij de ontwikkeling van je talenten steeds meer gedragen voelt worden door de gemeenschap. Dat is waar ik bij wil helpen.
Alweer komt iemand binnen, een vrouw met een Midden Europese achtergrond zoals Anikó, en waarvan ik de naam in de gauwigheid niet noteerde. Het gemeenschapsgevoel is sterk in The Green Lotus en iedereen lijkt even binnen te komen om mentaal aan te tikken. Het is een veelbelovende ontwikkeling lijkt me, deze alternatieve gemeenschappelijke ruimte aan de Brink.
Anikó noemt een aantal namen van mensen met wie ze samen het team van The Green Lotus vormt: Monica, Carleen, Willemien, Nienke en Priyam. Ik bedankt haar voor het interview, want de tijd is op en ik moet weer verder, post bezorgen in de Indische Buurt. Mijn fiets blijkt een lekke band te hebben. De fietsenmaker durft het niet aan hem tussendoor te plakken. Ik mag wel de fietspomp gebruiken en zo spoed ik me met een keiharde maar snel zachter wordende band naar de fietsenmaker nabij de Albert Heijn in het winkelcentrum Watergraafsmeer, die wel achterbanden schijnt te plakken.
Het is zaterdagochtend 9.30 uur en ik ben op bezoek in de expositieruimte A[rt]10 van Eric Meursing van Stichting SKA, Sociaal Kapitaal Amsterdam. Er hangt op het ogenblik een tentoonstelling van schilderijen van Menno Siegers. Later op de ochtend zal Eric nog een ontmoeting met hem hebben. Het vloerkleed kleurt prachtig bij de schilderijen aan de wand.
We hebben het interview in een oud gymnastieklokaal van de vroegere school aan het Zuivelplein. Eric zit hier met zijn Stichting sinds 2019: eerst als antikraak voor Zwerfkei, en vandaag de dag als officieel huurder van Gemeentelijk Vastgoed, dat het pand in eigendom heeft. Gemeentelijk Vastgoed heeft het gebouw vooralsnog voor een maatschappelijke functie aangewezen en op die manier kan Stichting SKA het pand ook huren. Eric doet in samenspraak met het Stadsdeel maatschappelijke projecten in de buurt en werkt daarbij als kok als ZZP-er, en kan mede daardoor de huur van het pand opbrengen. Dat is een win-win-situatie voor beide partijen en daarmee voor Betondorp.
Ik vraag Eric wat voor projecten hij inmiddels in Betondorp heeft gedaan. “Het eerste was met Valentijnsdag 2020,” herinnert hij zich, maar verwijst me dan naar de website www.madeinbetondorp.nl, waar alle projecten in de juiste volgorde genoemd worden. Dat blijken er heel wat te zijn. Naast samenwerkingen met Betondorp Live van Eugène Weusten en Naomi de Rooy, Tamara Hoovenstat van Kringloopwinkel ’t Hartje, Carleen de Lange van de weggeefwinkel, e.v.a. biedt SKA ook in coronatijd verbindende projecten aan zoals “Parels van Beton”. Een heel bijzonder project, wat ook de aandacht van de nationale media trekt, is de Kunstroute Betondorp, waarbij een kunstroute door het dorp langs werk van maar liefst 18 Betondorpse kunstenaars leidt. Voor meer informatie kan de lezer de website bekijken. Wij beginnen met ons interview met Eric.
Eric is in 1956 geboren in Koog aan de Zaan. Samen met zijn vader, hoofd laboratorium van Cacaofabriek de Zaan, zijn moeder en tweelingzussen woont het gezin vlak naast het fabrieksterrein. Eric heeft daar een prettige jeugd. Wel is hij stronteigenwijs en erg snel afgeleid. Daarom komt hij na de lagere school tijdelijk op het IVO (Individueel Voortgezet Onderwijs) terecht, maar stroomt dan weer door naar MAVO en rondt aansluitend de HAVO af. Eric is in zijn middelbare schooltijd al met kunst bezig. Hij tekent graag en trekt op met veel open minded, creatieve vrienden. Eric luistert naar muziek van o.a Neil Young, David Bowie, Janis Joplin, Rolling Stones en veel “hippie”muziek en krijgt intussen teken- en schilderles van een bekende Zaanse kunstschilder.
Eric herinnert zich het atelier van deze schilder in diens woon/werkkamer in Zaandam nog goed. “Het rook er naar olieverf, terpentine, zweet, koffie die te lang had opgestaan en heel veel weed, er lagen overal opgezette vogels en andere inspirerende prullaria zoals bij 17e eeuwse schilders van stillevens, dus heel anders dan thuis en dat was natuurlijk heel prettig.
Na militaire dienst gaat Eric dan ook naar de Kunstacademie. Maar niet in Amsterdam, zoals voor de hand liggend zou zijn, maar naar Arnhem, Kunstacademie ArtEZ. Dat laatste heeft te maken met een leuke dame die ook naar Arnhem vertrekt, maar dan naar de Modeacademie. De relatie bleek niet blijvend, maar de opleiding aan ArtEZ bevalt uitstekend. Hier studeert hij 3-D design (industriële vormgeving). De opleiding is tegelijkertijd ook een soort ambachtschool. Het is de bedoeling dat de leerlingen in de toekomst volkomen zelfstandig uit de voeten kunnen, dus worden allerlei technieken aangeleerd zoals lassen, spuitgieten, houtbewerking etc. Een geweldige opleiding, maar wanneer Eric in 1982, midden in de ernstigste crisis die Nederland na de oorlog gekend heeft, afstudeert en op de markt komt, blijkt er totaal geen werk te zijn en zeker niet voor net afgestudeerde designers van de kunstacademie. Hij weet nog een paar winkels in te richten met een vriend van de academie maar dan droogt alles op en zit Eric zonder werk en zonder geld.
Werk van Eric
Omdat koken altijd al zijn passie is en het Arbeidsbureau bovendien een gratis omscholing naar het koksvak met baangarantie aanbiedt, wordt Eric kok in 1986. In datzelfde jaar leert hij tijdens een eerste poging tot kok bij een hele kleine pizzeria in Arnhem ook zijn vrouw Marjolein kennen en het is gelijk raak tussen die twee. Marjolein is op dat moment directiesecretaresse op hoog niveau en kan een top baan in Amsterdam krijgen. Er is zoals altijd ook enorm veel werk voor koks in Amsterdam, dus beiden besluiten ze naar de hoofdstad te trekken en vinden een fijne woning aan de Amsteldijk, met uitzicht op het Amstel. Wanneer Marjolein in 1988 bij een snelgroeiend softwarebedrijf in Utrecht aan de slag kan, verhuist het echtpaar die kant op. Er wordt dan keihard samen gewerkt aan een toekomst met meer inhoud en perspectief.
De gelegenheid doet zich voor in 1996. Eric is inmiddels als kok ZZP-er geworden en opeens valt het kwartje bij Marjolein: we beginnen samen een uitzendbureau voor koks. Het blijkt een briljante gedachte. Er zijn in die tijd geen gespecialiseerde uitzendbureaus voor koks en al gauw blijkt het booming business. Maar Eric en Marjolein kiezen voor een zeer kwalitatieve methode: wanneer een opdrachtgever zich meldt gaat Eric zelf altijd even in de keuken kijken en een dagje meewerken om te bepalen welke kok in het bestand het beste past. Al snel blijft de fax ratelen in de woning in de Utrechtse binnenstad en melden zich de bekende chefs en ondernemers van sterrenzaken die zitten te springen om koks op hoog niveau; veeleisende klanten dus. Het is in die dagen “alles voor de zaak”. Het is alleen maar 24/7 werken, er ontstaat stress en een ongezond leven is het gevolg. De koek is op een gegeven moment op. Het is niet leuk meer om iedere dag tussen half zes ’s ochtends en half twee ’s nachts gebeld te worden door koks en opdrachtgevers. Het is tijd voor iets nieuws.
Menu, door Eric
Het geld is er inmiddels wel, maar vooral het zakelijk inzicht van Marjolein is bij de ontwikkeling van het nieuwe plan leidend. Het is 2005 en Eric en Marjolein hebben geen zin meer in het uitzendbureau en ze trekken zich terug in een hutje op de hei. Wat nu? Hier wordt het concept van De Culinaire Werkplaats geboren, http://www.culinairewerkplaats.nl. In De Culinaire Werkplaats, die zijn fysieke locatie in de Staatsliedenbuurt heeft, komen kunst, koken en eten samen. De Culinaire Werkplaats is een eigenzinnige eet-initiatief in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt met een restaurantgedeelte, een ontwerpstudio voor eigentijdse foodconcepten en een artspace voor interactieve food art. Het is een werkplaats om mensen te inspireren anders en bewust naar hun bord eten te kijken, het wordt een internationaal succes en iets geweldigs om samen te doen.
De Culinaire Werkplaats
Maar in 2015 begint Marjolein zich af en toe minder lekker te voelen. Eigenwijs als ze is, gaat ze natuurlijk niet met haar klachten naar de dokter. Regelmatig moeten events en ontmoetingen afgezegd worden. Wanneer in 2017 uiteindelijk de diagnose uitgezaaide baarmoederhalskanker gesteld wordt, is het te laat. Er volgen nog vele bezoeken aan het Anthonie van Leeuwenhoekziekenhuis, maar de kuren slaan niet voldoende meer aan. Wel wordt Marjolein er dood- en doodziek van. Eric besluit deze laatste beproeving met haar aan te gaan en zal niet meer van haar zijde wijken. Na een slopend ziekteproces komt Marjolein in november 2018 in het hospice de Zorgherberg in Oostpoort terecht, waar zij in april 2019 overlijdt. Omdat Eric de zaak met de woning verkocht heeft om bij haar te zijn, staat hij na het overlijden van zijn geliefde dan ook met lege handen. Zelfs geen woning. Vrienden helpen hem zoeken naar een plek in Amsterdam. Hij moet verder. En op die manier komt hij tot het oprichten van Stichting SKA.
Marjolein, door Eric
Het is een heel bijzonder verhaal, waar ik als interviewer diep door getroffen ben. Eric is inmiddels weer helemaal terug. Stichting SKA heeft zich de afgelopen jaren waar gemaakt in Betondorp en Eric heeft als wat ze tegenwoordig “Stadmaker” noemen grote plannen wat betreft zijn inzet voor Betondorp. Tevens is hij Vertrouwenspersoon voor de buurt. Zijn inzet voor Betondorp wordt vooral gemotiveerd doordat hij het een prachtig dorp vindt, een verborgen parel, waar vreemd genoeg bijna niemand langskomt om de prachtige architectuur te bewonderen, terwijl er anderzijds internationaal gezien volop belangstelling bestaat. Daarbij wil hij op allerlei manier proberen bij te dragen aan een prettig woonklimaat in de buurt. Tenslotte vindt Eric het jammer dat Betondorp in de culturele programmering van Amsterdam bijna niet meedoet. Dat is ongelofelijk jammer voor een architectonisch zo indrukwekkend hoogtepunt en zou moeten en ook gemakkelijk kunnen veranderen, alhoewel daar wel wat heilige huisjes voor zouden moeten sneuvelen.
Betondorp, door Eric
Naast het organiseren van Foto-en Kunstexposities die zowel een culturele als sociale functie hebben, staan er meer projecten op het programma om het leven hier [nog] leuker te maken. Een van de volgende grote projecten waar SKA zich voor wil gaan inzetten is de viering van het 100-jarig bestaan van Betondorp. Eric zit zelf ook in het sleutelfigurenoverleg. Daarnaast is hij als vertrouwenspersoon betrokken bij een werkgroep uit de Indische buurt die de samenwerking onderzoekt tussen de formele en informele organisaties in de buurt. Dat laatste vinden wij buitengewoon interessant, omdat het bij elkaar brengen van de diverse initiatieven en de verschillende bewoners in Betondorp ook de doelstelling is van de website www.betondorp100.nl, wellicht met wat minder focus op bestaande organisaties.
Eric, heel hartelijk dank voor dit interview en veel succes gewenst met je inzet voor de buurt!
Ik kom Cor tegen in de Elthetokerk in de Javastraat. Hij blijkt uit Betondorp afkomstig en we gaan buiten op een bankje zitten. Cor gooit mijn koffie om en maakt de bank schoon. Ik krijg een nieuwe koffie van hem en we beginnen het interview.
Cor maakt bank schoon
Cor, je hebt wel een hele bijzonder achternaam. Wat betekent die eigenlijk?
Ja, vroeger had ik er een eigen verklaring voor. Er zou dan ergens een dam, een ondiepte in een water zijn, waar je met je laarzen doorheen moest waden. Er was een dorpje in de buurt en daar zat dan weer een schoenmaker in, etc. Maar mijn zus die heeft het in Leiden uitgezocht; ze komt aan de balie en de man is na vijf minuten al terug met een lijvige scriptie in zijn hand. Het bleek dat iemand op die naam gepromoveerd was. Ergens nabij Zoetermeer was er een polder en als je van de polder in de boezemvaart er omheen moest komen met een boot, dan was er geen sluisje, maar er was een soort hefboomconstructie gemaakt en dan kon je ‘gereguleerd’ over de dam. Dat ‘gereguleerd over de dam’ veranderde op den duur in rijlaarsdam. Die naam raakte verspreid. Er zijn nog een paar boeren in Ouderkerk, Vinkeveen en Abcou die die naam nog dragen. Wat ik jammer vind is dat mijn voorouders ooit een keer naar de stad zijn getrokken.
Waar en wanneer ben je geboren, Cor?
Puch
In 1951 in het Burgerziekenhuis. Mijn ouders woonden toen in de Meerhuizenstraat in de Rivierenbuurt. In 1959 verhuisden we naar Betondorp, want de woning aan de Rivierenbuurt begon te klein te worden voor het gezin. Ik heb een jongere en een oudere zus. We woonden in de Tuinbouwstraat 120; dat is nu Tuinbouwstraat 164. Ik zat op de Watergraafsmeerschool op de Huismanshof. Ik vond school nooit leuk want ik had geen zin in leren. We hadden altijd wel een hoop lol samen. Na de lagere school ging ik naar het Van der Waalslyceum aan de Mauritskade. Mijn oudste zus ging naar het gymnasium.
Heb je die school wel afgemaakt?
Nee, die school heb ik inderdaad niet afgemaakt. Later heb ik wel de avond-HAVO gedaan. Maar toen interesseerde het mij niet. Het was de hippietijd, en ik had lang haar en een puch. Ik zat in die tijd ook bij de Socialistische Jeugd. We blowden en we gingen naar Paradiso. In 1972 ben ik toen naar de Sociale Academie gegaan, Karthuizer, in de Jordaan. Maar toen werd ik opeens heel erg ziek. Ik had chronische agressieve hepatitis. Ik kreeg koorts en hield niets meer binnen. Op een gegeven moment woog ik nog maar 56 kilo. Ik kwam weer een paar keer in het Burgerziekenhuis terecht.
Wat is chronische agressieve hepatitis eigenlijk? Ik had er nog nooit van gehoord. Hoe kom je daaraan?
Ja, ik heb wel eens gezegd dat het in die hippietijd uit India is gekomen. Laten we het daar maar op houden. Ik had dus die ziekte en kon niet zoveel. In 1974 ging ik bij de Cosmos werken. Eerst zat ik bij de Cosmic Paper. Dat was een krantje van Paradiso [Paradiso opende onder de naam Cosmic Relax Centre, red.]. Later werkte ik in de sauna. Ik viel ook overal in, de bibliotheek, het restaurant. Nog later werd ik schoonmaker. Uiteindelijk werd ik vanwege mijn ziekte in 1978 volledig afgekeurd. Daarna ging ik vrijwilligerswerk doen. Maar in 1977 ben ik dus moslim geworden. Dat kwam zo. In de Kosmos kwam ik zo’n beetje alle religies tegen, en ik heb dat onderzocht. Ik kwam in contact met de eenheid van God. Voordat ik me bekeerde heb ik ook een tijdje bij de Christengemeenschep gezeten, maar ik kon gewoon niets met die Drieëenheid.
Dus je hebt de islamitische geloofsbelijdenis afgelegd. Hoe kwam dat allemaal zo tot stand?
Ja, de getuigenis is: Ik getuig dat er geen God is dan Allah en Mohammed is zijn dienaar en boodschapper. [Cor spreekt de uitspraak ook in het Arabisch uit]. Dat zat zo. Er zaten twee Belgen in die Cosmos die naar Amerika waren gegaan en moslim waren geworden. Eentje kwam terug naar Amsterdam en daar ging ik mee om. God is de onderhouder van het licht van hemel en aarde. En in het huis van de gelovige is het licht. Dat staat ook in de Koran. Er ik ervoer dat licht dus in het huis van die Belg. Ik lig om half twaalf ’s nachts in mijn ben en ik zeg tegen mijn toenmalige Franse vriendin: Ik moet naar het licht. En diezelfde dag nog ben ik moslim geworden.
Ik heb in de Kosmostijd heel veel zoekende mensen gezien, die niet de consequenties van een godsdienst voor hun ego wilden aanvaarden. Voor mij zijn die consequenties de vijf zuilen van de islam.
Ben je ook op Haj geweest?
Ik ben in de jaren tachtig vier keer op Haj geweest en ben ook een keer een langere tijd in Saudi Arabië gebleven. Mijn islamitische naam is Abdulhaj, dat is Dienaar van de levende God. Ik zat in die tijd ook in Syrië, Jordanië etc. Mijn geestelijk leider in 1980 was Sheikh Nazim; ik zat toen in Syrië. Ik was in die tijd ook nog erg met politiek bezig, dat kwam nog vanuit mijn Socialistische Jeugd-periode denk ik, maar mijn geestelijk leider zei dat ik me niet met die politieke zaken moest bezighouden, hij zei dat ik wel met die aardse zaken bezig kon blijven, “but I can bring to the heavenly station.” In juni 1981 werd het steeds heter in Damascus en mijn ziekte begon weer op te spelen. Het eerste boek van Sheikh Nazim was gedrukt in Konya [Turkije, geestelijk centrum van mystieke islam/zij vinden dit enige vorm van islam] en ik ben toen met 25 exemplaren in het Engels terug naar Nederland gegaan. Het boek is toen verspreid via de Federation of Muslim Organisations in the Netherlands. Die zaten in Scheveningen.
Is dat ook die groep van de vroege vertaling van de Koran in het Nederlands?
(Lacht). Nee joh, dat is die van de Ahmadyia.
We verdiepen ons in geestelijke zaken en Cor vertelt dat hij heel erg blij is met zijn hoofddeksel, dat hij in Syrië speciaal heeft laten maken. We zitten inmiddels op een bankje op het Javaplein. Ik heb honger en Cor haalt zijn broodje uit het cellofaan en we delen dat. Het is een buitengewoon interessant gesprek en ik heb nog vele vragen.
[…] Hier breekt het interview af omdat ik door moet voor een ander interview met Frank Stork in Betondorp. Wordt vervolgd.
Afgelopen vrijdagmiddag was ik op bezoek bij De Avonden, het onvolprezen café op hoek Brinkstraat/Middenweg.
Michel
Jean-Pierre
De Avonden bestaat sinds 2013 en wordt door twee broers gedraaid: Michel (1970) en zijn twee jaar oudere broer Jean-Pierre (JP). Het eerste gesprek dat ik voer is met Michel, die door Andy Knijpinga is voorgedragen voor een interview. Michel blijkt in het verleden nog in de jeugd van Ajax gespeeld te hebben en ook gehonkbald. De broers komen uit de Nieuwmarkt, uit een gezin met nog twee broers en een zus. Ik vraag naar de achtergrond van de naam “De Avonden”. Die naam is verzonnen door Jean-Pierre, zegt Michel. Maar er waren destijds nog meer namen die de broers bedacht hadden, zoals Het Orakel, of gewoon Nummer 14. Dat het De Avonden geworden is beschouwt Michel als een goede keuze. Het vroegere café Meerzicht, dat min of meer failliet door de broers was overgenomen, was van oorsprong een echt Ajax-café maar had in de laatste jaren van zijn bestaan, ruim na het vertrek van Ajax 1996, een slechte reputatie. Bovendien was het een dooie tent. Niet alleen voerden de broers een naamswijziging door, maar maakten van het café ook een eet-café.
Terras
De Avonden beschikt op het ogenblik nog over een ruim terras aan beide kanten van de stoep, maar dat gaat een dezer dagen wegens het vervallen van de coronamaatregelen weer verdwijnen. Wel overwegen de broers van de buitenruimte een uitbouw, een serre te gaan maken, zodat er in de winter ook gebruik van kan worden gemaakt. Het binnengedeelte van De Avonden is vrij krapjes. Ik vraag aan Michel wat het unieke van De Avonden is. Hoewel alle soorten mensen welkom zijn, is dat volgens hem de typisch Amsterdamse sfeer, die overal in de stad aan het verdwijnen is, maar in De Avonden nog heerst. “De yuppen rukken op, maar hier is het nog echt Amsterdams,” zegt Michel. Zelf woont hij ook in de buurt, in Jeruzalem. Broer JP blijkt boven het café te wonen. Cafe’s als dit zijn er in de stad nog maar een handvol. Na enige nadenken noemt hij als vergelijkbaar Amsterdamse kroegen De Lachende Gulden aan de Dappermarkt, de Zon aan de Nieuwmarkt, Café de Amstel en ook nog wel Ruk en Pluk. Zelf kom ik met de Zeepost bij het Centraal Station. Dat is nog van zijn tante van moederskant geweest, herinnert Michel zich. Ooit hadden de broers overwogen dit café over te nemen. Maar dat is allemaal lang geleden.
Het is altijd druk in De Avonden en er wordt hard gewerkt.
De broers zijn bij hun vader Jan in de zaak begonnen. Jan was van oorsprong onderhoudsmonteur/electricien, maar stapte op een gegeven moment in de horeca door Café Frankendael aan de Middenweg over te nemen, waar Michel op zijn negentiende begon te werken. Later bezat de familie De Herberg aan de Muiderstraatweg in Diemen. Michel werkte ook nog in café Engels aan Oosterpark 10.
Broer Jean-Pierre schuift ook nog even aan. Hij vertelt over de verbouwing die had plaatsgevonden nadat de broers Meerzicht hadden overgenomen en een maand of drie of vier duurde. Daarna had de tent een compleet ander aangezicht. Natuurlijk waren er wat gasten die niet met de verandering om konden gaan, en ook gasten die de broers liever kwijt dan rijk waren vanwege hun moeilijk gedrag. Jean-Pierre noemt wat namen op van mensen die hij belangrijk vindt voor de buurt, mensen die volgens hem Betondorp bij elkaar houden doordat ze het hele dorp zo’n beetje overzien. Charles Loots is zo’n naam, wijkbeheerder voor Ymere/Eigen Haard. Ook de naam van Frank Stork wordt positief genoemd. We hebben het ook over Andy Knijpinga, die dit interview heeft georganiseerd.
Het wordt inmiddels tijd om het interview af te ronden. Jean-Pierre vertelt nog even dat het terras altijd vol zit met eters, en dat je er een heerlijk biefstukje kunt eten. Ik krijg een pilsje aangeboden en ga lekker binnen aan de bar zitten. En ik raak gelijk in gesprek met een echte Amsterdammer die van zijn hart geen moordkuil maakt en in duidelijke taal vertelt wat hij van de huidige burgemeester van Amsterdam, Femke Halsema vindt. Er ontspint zich een roerig gesprek waar ook andere bargasten aan meedoen en het is pas vele biertjes later dat ik enigszins licht in het hoofd het pand verlaat. Ik heb een buitengewoon gezellige tijd gehad en ik raad alle lezers, of het nu echte Amsterdammers of juist expats of yuppen zijn, zich met spoed naar De Avonden te begeven, is het voor een heerlijke biefstuk op het terras, dan wel voor een goed gesprek aan de bar. Deze tent heeft het helemaal.
Afgelopen vrijdag 2 juli 2021 interviewden wij Auke en Piet Kulderij. We kwamen het volgende te weten.
Piet is afkomstig van een familie van Hugenoten, die in 1672 uit Frankrijk naar het Noorden moesten vluchten vanwege het verbod op de protestantse godsdienst. De grootvader van Aukje kwam van Antwerpen naar Leeuwarden als ´blauwevakkenschuurder´. Dat heeft te maken met het schuren van stoepen van een bepaald type natuursteen.
Piet en Auke worden allebei in 1932 geboren. In 1943 komt Piet met zijn ouders en zuster vanuit de Lombokstraat in de Indische Buurt in Betondorp te wonen. Piets vader is eigenlijk bakker, maar weet het eind jaren twintig tot tramcondocteur te schoppen: een betere en vooral vaste baan, waarmee het gezin zonder kleerscheuren door de crisis komt. Moeder is coupeuse. Beiden zijn heel links van oriëntatie, maar zonder lid te zijn van een partij of een specifieke verzuilde krant (Het Volk of De Tribune) te hebben. Ze zijn beiden afgevallen van het protestantse geloof.
Aukje wordt geboren in Leeuwarden, waar haar vader bij Koopmans meelfabrieken werkt, en komt in 1953 naar Amsterdam om in een hotel-restaurant te gaan werken. De ouders van Piet overlijden in die periode op jonge leeftijd. Om recht te blijven houden op het huurhuis, samen met zijn zuster, wordt in samenspraak met de bestuurders van Eigen Haard een plan gemaakt. Piet, die al meerderjarig is, mag in het huis blijven zitten als hij zo spoedig mogelijk trouwt. En zo komt Auke in Piets beeld, die via kennissen (groentezaak Anink in de Brinkstraat, waar nu de pedicure zit) op een familiefeestje Piet tegenkomt. Ze trouwen in 1955.
Er zijn in die tijd vijf lagere scholen in Betondorp: vier openbare scholen en één christelijke school, de Groen van Prinsterer, waar Johan Cruijff later nog op zal zitten. Piet, die vanaf 1943 tot 1945 op de Watergraafsmeerschool gezeten heeft – de Joodse kinderen zijn dan inmiddels al weggevoerd – gaat na de oorlog naar de grafische school, waar hij wordt opgeleid tot typograaf. De kinderen van Auke en Piet – een dochter en een zoon – zullen later ook op de Watergraafsmeerschool zitten, na eerst naar de kleuterschool De Merel aan de Zaaiersweg zijn geweest. Vandaag de dag zijn er helaas helemaal geen scholen meer in Betondorp.
De kinderen komen in de jaren vijftig en zestig nauwelijks Betondorp uit. Het hele sociale leven speelt zich af in het dorp zelf. Het is ook echt spannend voor de kinderen om naar de middelbare school te gaan. In de buurt barst het van de kleine ondernemers, die onderling de vakantieperiode afstemmen, en de kinderen spelen behalve in de speeltuin ook heel veel op straat. Daar komt langzaam maar zeker verandering in wanneer de auto de straten gaat opeisen. Steeds meer Betondorpers kunnen zich een automobiel veroorloven en op die manier worden de kinderen langzaam maar zeker van de straat af gedrukt.
Een andere belangrijke ontwikkeling is de komst van de supermarkt. Zoals gezegd hadden de vele kleine winkeliers een belangrijke rol in de buurt. Ze organiseerden al dan niet in verenigingsverband heel wat af. Hart van het dorp was het Meerhuis (waar nu de hindoetempel zit). Hier werden optredens georganiseerd door buurttoneelverenigingen, oefende de harmonie, trad een accordeonorkest op etc. Ook Rita Corita en Zwarte Riek waren wel eens in het relatief kleine zaaltje te bewonderen. Een ander belangrijk gebouw in het hart van Betondorp was in die dagen het Brinkhuis, waar de buurtbibliotheek in gevestigd was. Die werd later nog even vervangen door een bibliobus. Tegenwoordig is welzijnsorganisatie Dynamo in het Brinkhuis gevestigd.
Er waren nog meer centrale voorzieningen die in de loop der tijden al dan niet gesloten werden. Verdwenen is het postkantoortje, alhoewel op Brinkstraat 25 (Oosterwaal) tot sluiting onlangs nog een afgiftepunt gevestigd was. De apotheek is altijd gebleven. Ook is er nog steeds een politiepostje met tegenwoordige wijkagent Monique.de Boer. Ovaart.Auke en Piet herinneren zich nog allerlei optochten met kinderen die gehouden werden, en natuurlijk het befaamde Bessenfeest. Het Bessenfeest werd door woningbouwvereniging Eigen Haard georganiseerd, en kinderen van 6-12 uit heel Amsterdam waren welkom om in de zomer rode bessen (aalbessen) te komen eten in de Tuin. Een vorm van het Bessenfeest wordt nog steeds georganiseerd door Theo en Marion van Buurtparticipatie Betondorp. Een heel bijzondere gebeurtenis was de wielerronde van Betondorp, die in de jaren vijftig een aantal malen werd gehouden. Zoiets zou vanwege de veiligheid nu niet meer kunnen. Er werd veel gevoetbald op straat. Wie een leren bal had, was populair. Ook de speeltuin werd veel gebruikt. Zwemmen kon je in de Weespertrekvaart, vroeger Keulsevaart genoemd.
Ooit waren er 57 winkels in Betondorp. Die tijd is wel lang voorbij. Eerst verdrong de supermarkt de meeste van hen. En daarna verdwenen de supermarkten. Er was vroeger veel meer contact met de bestuurders dan nu. De verenigingen hadden direct contact met de stedelijke bestuurders en politici. Met de stadsdelen kwam daar definitief de klad in. Vandaag de dag is het nauwelijks meer mogelijk contact met de gemeente te krijgen.
Nog even terugkomend op de bouw van Betondorp, dat vroeger Tuindorp Watergraafsmeer genoemd werd. Betondorp was een naam die Amsterdammers aan het Tuindorp gaven, maar geen officiële naam. Er waren vijf soorten woningen, van verschillende architecten. Er was een type bij, met name in de Oogststraat, dat zo slecht was dat het direct al begon te vervallen. De rest werd in de jaren tachtig grondig opgeknapt. Het hele dorp is nu monument. Er mag niets meer veranderd worden. Het is alleen jammer dat er veel mensen zijn die weinig tot niets aan hun tuin doen, of er hooguit tegeld neerleggen. Vroeger was het zo dat alle huizen een heg voor de deur hadden, die door Eigen Haard werd onderhouden. Alles in de buurt was huur. Woningbouwverenigingen waren Eigen Haard, Algemeen (nu Stadgenoot) en de Gemeentelijke Woningdienst (nu Ymere).
Er is de afgelopen 78 jaar veel veranderd. Vooral de auto’s en de komst van supermarkten hebben Betondorp een heel ander aangezicht gegeven. Toch zijn er zeker ook dingen verbeterd. Zo ziet de Brink er tegenwoordig erg mooi uit. Alleen wat meer winkels in Betondorp: dat zou wel prettig zijn.
Op 23 september 2022 ontmoet ik Frank Stork in de ruimte van Stichting Veerkrachtig Betondorp. Hij is bezig etenswaren te sorteren. Later op de dag zal hij bij een aantal mensen ook daadwerkelijk eten langs gaan brengen. Ik stel hem een aantal vragen.
Hallo Frank, leuk dat ik je mag interviewen. Wil je vertellen waar en wanneer je geboren bent en hoe je jeugd was?
Ja dat is goed. Ik ben geboren op 28 november 1958 aan de Bredeweg in Oud-Watergraafsmeer. Het was een erg gezellig buurtje. Mijn ouders hadden een vriendenclubje dat nog uit de oorlog stamde, “de kliek” heette dat. Dat zat zo: mijn vader werkte bij de Nederlandse bank, iemand anders weer bij de belastingen en samen distribueerden ze eten onder de armen van de buurt. Mijn hele jeugd gingen wij om met “de kliek”. Op zondag en één of twee keer per week gingen we op bezoek bij tante Rietje, oom Jan en hoe ze allemaal maar heetten. Ik had een heel stel oom en tantes om me heen die op me letten.
Was je enig kind?
Nee, ik was de jongste. Ik had nog twee broers en een zus. Mijn oudste broer is in de oorlog geboren. Ik ging naar de Hogewegschool. Daar zit nu de Frankendaalschool. Mijn moeder speelde daar elk jaar Zwarte Piet. Daar had ik niets van in de gaten. Ze zei dan dat ze even bij een of andere oom of tante langsging, verkleedde zich snel en was dan Zwarte Piet. Later werd ze afgeschminkt en dan kwam ze weer terug van tante of oom. En ik had het allemaal totaal niet door.
Emmakerk, nu De Bron
We zaten bij de [Nederlands-Hervormde, red.] Emmakerk, tegenwoordig De Bron. Daar probeerden we als kinderen natuurlijk op alle mogelijke manieren onderuit te komen.
Vroeger stopte ik op zondag mijn dubbeltje onderweg vaak in de snoepautomaat. Deden jullie ook dat soort dingen?
Ja, wij probeerden het dubbeltje te wisselen. Dan kon je toch iets in het zakje toen, en de rest gooiden we ook in de snoepautomaat, de kauwgomballenautomaat op de Hogeweg.
Ging je ook naar verenigingen? Deed je aan sport?
Ja, er werd heel wat afgesport. Op vrijdag hadden we ijshockey, op zaterdag honkbal en op zondag ging je zelf voetballen of ging je naar Ajax. En in de Jaap Edenhal was een grote concertzaal. Daar kwamen internationaal beroemde sterren, zoals Status Quo, Lionel Richie & the Commodores, en zelfs Bob Marley.
Na de lagere school ging ik naar de HAVO op de Nobelweg. Maar ik heb nooit het diploma behaald. Ik ging al vroeg werken, bij de Makro op de Spaklerweg, op de afdeling boekhouding. Dat ging goed. Af en toe deed ik een cursus. Ik had een goed leven. Onder de Koningskerk zat in die tijd een discotheek, die min of meer van de kerk uitging. Daar gingen we dan woensdagavond, vrijdagavond en zaterdagavond naar toe. Op mijn 24e trouwde ik. We gingen toen op de Middenweg wonen.
Speelde het geloof bij jullie thuis een belangrijke rol?
Nou, ik weet nog wel dat mijn oudste broer verkering had met een meisje dat katholiek was. Dat moest hij uitmaken van mijn ouders. Maar verder speelde het geloof niet zo’n grote rol. Mijn vader ging al niet meer naar de kerk. Mijn moeder wel. Ze zat ook bij het Rehobothkoor.
Wat grappig, daar heb ik zelf ook nog op gezeten.
Mijn moeder was ook de allereerste vrijwilliger bij Tabitha, aan de Van ’t Hofflaan. Dan ging ze met die oudjes zingen. Later werd ze kinds en toen kwam ze zelf in Tabitha terecht. Ze had altijd aangegeven dat, mocht er iets met haar gebeuren, dat ze dan naar Tabitha wilde. We hebben dat toen voor haar kunnen regelen. Ze overleed ca. 2010. Mijn vader was al in 2007 overleden.
Na de Makro kreeg ik via mijn vader een zogenaamde ´jongerenbaan´ bij de Nederlandse Bank. Ik leefde een gewoon leven. Ik heb drie kinderen en ben twee keer gescheiden. In 2008 overkwam mij iets totaal onverwachts. Toen ik Tabitha verliet, waar ik net mijn moeder bezocht had en in de Cliëntenraad zat, kreeg ik een hartstilstand. Ik schijn op straat gevonden te zijn door een mannetje van Tabitha die altijd een sigaretje van me kreeg. Ik heb drie dagen in coma gelegen.
Wat een heftig verhaal. Gelukkig heb je het allemaal overleefd. Heb je er iets aan overgehouden?
Ik ben zelf wakker geworden uit mijn coma, en nog wel op de verjaardag van twee grootvaders van me, 15 juni. Ik was hele stukken uit mijn geheugen voorgoed kwijt. Om een lang verhaal kort te maken: ik ben toen afgekeurd. Uiteindelijk bleek het een bloedpropje te zijn geweest dat de boel verstopt had. Maar mijn leven lag wel helemaal overhoop. Daar ga je dan weer wat van maken.
Ik woon nu inmiddels op het Archimedesplantsoen en ik heb drie kinderen waar ik apetrots op ben. Twee werken er in de zorg en eentje is loodgieter. En ik ben actief geraakt in de Ouderen Advies Raad van Amsterdam Oost. Op een gegeven moment kwam het Stadsdeel er achter dat veel sociaal werk was weggevallen in de buurt en dat er sprake was van stille armoede. Mensen die wel de huur en gas en licht weten te betalen, maar thuis op een houtje bijten, dan hebben ze gewoon honger. Betondorp werd toen een focuswijk. Dat gaat zo ongeveer over de laatste tien jaar.
De Avonden
Nou kom ik nogal graag in De Avonden en toen ik ook via de Ouderen Advies Raad Oost steeds vaker hoorde van die stille armoede wilde ik graag helpen daar iets aan te doen. Organisaties kwamen in de coronatijd vaak bedelen bij De Avonden om eten om iets aan die stille armoede te doen. En zo ben ik Betondorp zo’n beetje ingerold. Ik besloot me bij Carleen de Lange aan te melden van Stichting Veerkrachtig Betondorp. Via de stichting help ik de mensen in Betondorp drie keer per week aan boodschappen en andere ondersteuning als dat nodig is. En als de mensen met een glimlach de deur uit gaan, maakt mij dat ook blij.
Kun je nog even iets vertellen over de Ouderen Advies Raad?
Ja, wij komen één keer in de maand op de eerste donderdag van de maand bij elkaar in het Stadsdeelkantoor aan het Oranje-Vrijstaatplein. Het is nogal een gemengd gezelschap en we hebben het over van alles en nog wat, maar dus met de focus op de mensen van 50 jaar en ouder. Er is ook een website waar je op kunt kijken. Daar staat trouwens ook het Grand Café Genieten op, dat ik jaren lang in een ruimte aan de voorkant van het Stadsdeelkantoor open mocht houden en waar ik ook veel mensen advies kon geven. Helaas is dat met de coronatijd gesloten geraakt en het zal niet meer open gaan, want het wordt nu door de ambtenaren gebruikt. De mensen vinden het vreselijk, maar het is nu eenmaal zo.
Frank, wil je nog een laatste woord zeggen aan de mensen van Betondorp?
De mensen moeten een beetje lief zijn voor elkaar. Laten we elkaar heel veel ondersteunen en samenwerken. Het is beter een langere tafel te maken dan een muur te bouwen. Armoede is vaak buiten de schuld van mensen. Help elkaar als je kan.
Frank, heel hartelijk dank je goede woorden en voor dit interview!
Ik ontmoet Maartje bij De Avonden. Maartje is geboren in 1972 in ´s-Hertogenbosch. Als Maartje nog maar 1 jaar oud is, verhuist ze met haar ouders naar een nieuwbouwwijk in Boxtel. Haar vader is antiekrestaurateur, zijn bedrijf is gevestigd in een oude melkfabriek. Het zijn de jaren zeventig en tachtig. Maartje zit vaak in opzichterhokje bovenin de fabriek, van waaruit ze alles kan overzien. Beneden is een soort uitdragerij gevestigd: oude auto’s, hele kerkinterieuren. Er scharrelt wat personeel rond. Het is heel fijn om in de ruimte rond te lopen. Soms vindt ze een dode vleermuis. Die doet ze dan in een potje. Verder liggen er potloden en schildersspullen. Maartje mag borden maken voor vader. Het is een fijne jeugd die Maartje met haar beide ouders doormaakt, zij wonen nog altijd in Boxtel.
Boxtel-Eindhoven-Utrecht-Amsterdam
Na de HAVO in Boxtel gaat Maartje naar het VWO in Eindhoven. In 1991 gaat ze studeren in Utrecht; ze kiest voor de studie kunstgeschiedenis. Welhaast een logisch vervolg op het omgaan met kunstvoorwerpen uit het verleden. Tijdens een zomervakantie ontmoet ze een jongen die in Den Haag studeert en woont, ze worden verliefd. In de daaropvolgende jaren pendelt Maartje met haar OV-jaarkaart tussen Utrecht en Den Haag. Tegen het einde van haar studie zetten Maartje en haar vriend een grote stap; ze kopen hun eerste woning in Amsterdam Oud-West.
Afstuderen
Het is tevens de periode dat Maartje moet afstuderen. Zij doet dat door met een aantal studenten onder leiding van een bezielende docente een tentoonstelling in te richten in het Utrechtse museum Catharijnenconvent genaamd ‘Leven na de dood’. Gedenken in de late Middeleeuwen, een tentoonstelling die het maar liefst tot 2020 uit weet te houden. Maartje houdt zich voor de tentoonstelling bezig met de Middeleeuwse broederschappen en gildes: hoe laten zij zich ter herdenking in kerken afbeelden? Maartje gebruikt vooral materiaal uit de Zuidelijke Nederlanden, omdat er in de Noordelijke Nederlanden na de protestantse beeldenstormen in de zestiende eeuw weinig meer over is gebleven.
Het afstuderen is een heerlijke creatieve tijd, na het afronden van de afstudeerscriptie is Maartje klaar voor de arbeidsmarkt. Het valt nog niet mee om een passende baan te vinden. Na enige omzwervingen wordt Maartje in 1997 medewerker van het Anne Frankhuis en is dat vandaag de dag nog.
Watergraafsmeer
In 2002 wordt haar dochter Lara geboren en in 2005 haar zoon Mats, in dat laatste jaar verhuist het gezin naar de Watergraafsmeer en betrekt een oud winkelpand in de Wakkerstraat dat eigenhandig wordt omgetoverd tot woonruimte. In de loop der jaren passeren allerlei creatieve bezigheden de revue; zo studeert Maartje drie jaar voor goudsmid en ze opent webwinkel Juffrouw Stip, een onderneming waarmee ze creatieve knutselpakketjes voor kinderen verkoopt. Het is een komen en gaan van ouders en kinderen aan de huisdeur in Oud Watergraafsmeer.
Betondorp
In 2018 verhuist Maartje met haar kinderen naar Betondorp, de relatie met de vader van kinderen is spijtig genoeg op de klippen gelopen. Maartje is dolgelukkig dat het gelukt is om de bovenwoning in de Veeteeltstraat te bemachtigen waar ze haar oog op had laten vallen. Zij voelt zich meteen thuis in de buurt. Het is met name het dorpse karakter van Betondorp dat haar aanstaat. Zo wordt ze bijvoorbeeld op een heel warme manier door de buurvrouw welkom geheten. Betondorp voelt voor Maartje als een warm bad; Amsterdam is steeds drukker geworden, maar hier is nog rust. Ze leert snel mensen kennen en doet mee met de Zuiveltuin, waar ze haar eigen moestuintje heeft. En de architectuur van Betondorp was voor de kunsthistorica een openbaring. Meer en meer verdiepte ze zich in de culturele, architectonische en sociale geschiedenis van de wijk. De vaardigheden die ze in haar studie tot in de puntjes had verfijnd kwamen hierbij goed van pas; van brononderzoek en interviews tot gewoon een praatje met bewoners in de buurt; haar enthousiasme voor het uitzoeken van de culturele geschiedenis van de buurt werd aangewakkerd. Zo ontstonden de eerste gedachten om anderen er middels rondleidingen over te gaan vertellen.
Rondleidingen
Maartje weet nog goed hoe ze met Eugene en Naomi van Betondorp Live! in aanraking kwam. Die hadden bij de renovatie van de Brink alle overgebleven roosjes in hun tuin gezet. Iedereen die dat wilde mocht er een komen ophalen. Zo ook Maartje, die de stoute schoenen aantrok en vroeg of er wellicht behoefte in de buurt zou zijn aan begeleide rondwandelingen door Betondorp, tijdens de Brink op Zaterdag of bij andere evenementen. Haar idee viel in goede aarde en zo werden de eerste rondleidingen gekoppeld aan het marktje, te beginnen in 2020. Al vrij snel na de start gooide COVID-19 roet in het eten, maar sinds de beperkingen begin dit jaar (2022) zijn opgeheven verzorgde Maartje al meer dan 15 wandelingen met grote of kleinere groepen. Ze wordt vooral gevonden via het internet door mensen met belangstelling voor de architectuur en de geschiedenis van Betondorp. De wandeling kent in principe een vaste opbouw en kost 13,50 euro voor anderhalf uur.
Maartje: ‘Het is heel dankbaar om rondleidingen te geven. De wandeling betekent veel voor mensen, bijvoorbeeld (oud-)inwoners die hier ooit geboren zijn. En het mooiste is: je krijgt veel verhalen terug, ook van mensen die al heel lang in Betondorp wonen.’
Publicatie van een boek
Maartje is inmiddels zo’n kenner geworden van de geschiedenis van Betondorp, dat ze de start heeft gemaakt met het schrijven van een boek over de wijk. In haar boek wil ze een breed publiek vertellen over de prachtige geschiedenis van Betondorp; van de socialistische uitgangspunten en de ligging buiten de stad, tot de betonbouw en de architecten. Het boek moet in 2024 bij het 100-jarig bestaan van Betondorp verschijnen.
Wij wensen Maartje heel veel succes bij het organiseren van wandelingen en we zien uit naar het lezen van het boek over Betondorp,
Het is vrijdagmiddag 3 september 2022 en ik zit voor de Avonden in Betondorp op Margrietha Reinders te wachten. Margrietha is nog even in gesprek en het duurt even voor de zich kan losmaken voor het interview dat haar te wachten staat aan de overkant van de straat.
De Avonden
Als Margrietha enkele minuten later aan het tafeltje arriveert, kan het interview beginnen. Wie is Margrietha en wat beweegt haar om als buurtdominee zonder kerk in Betondorp actief te zijn. Er volgt een bijzonder boeiend verhaal.
Ds. Willem Reinders sr.
Margrietha is op 28 juni 1959 geboren in Assen, als oudste dochter van een domineesgezin. Haar jeugd werd getekend door het omkomen in concentratiekamp Bergen Belsen van haar opa, Willem Reinders, de vader van haar vader, die ook predikant was. Reinders, die in de Tweede Wereldoorlog een jaar of vijftig is, heeft als gereformeerde dominee van Sellingen een groot netwerk en ondersteunt het verzet, door onderduikers onder te brengen op diverse boerderijen op het Groningse platteland. Ook geeft hij les in de Engelse taal aan kinderen van het ondergedoken gezin Sachs. Zijn tweede vrouw, Lammechiena Henderika Vroom, helpt mee. De eerste vrouw van dominee Willem Reinders, Margrietha Gesina Melles, is overleden in 1931, enige dagen na de geboorte van haar zoon Wim, de vader van Margrietha. De dominee van Sellingen is zelf boerenzoon, die als enige mocht studeren en na een carrière als schoolmeester op een ‘boefjesschool’ in een moeilijke buurt in Rotterdam, op latere leeftijd in zijn vrije tijd in Kampen theologie studeert en dominee wordt.
Wanneer in april 1944 op station Bedum door het verzet een dodelijke aanslag op SS-er en jager op onderduikers Jannes Luitje Keijer gepleegd wordt, zijn de onvoorziene gevolgen daarvan desastreus. Met medewerking van de Sicherheitsdienst wordt door S.S.-ers een aantal mensen te Bedum geliquideerd. Vervolgens vindt een enorme hoeveelheid razzia’s in de wijde omgeving plaats, waarbij ook opgepakte burgers worden omgebracht.
Begrafenis Jannes Luitje Keijer
Bij een razzia in Vlagtwedde op het onderduikadres bij boer Lammert Huizing op 17 juni 1944 wordt de naam van Reinders op de schriftjes van de kinderen aangetroffen. De dominee wordt gearresteerd en start een lange reis door diverse kampen: via Delfzijl, Vught en Sachsenhausen komt hij uiteindelijk in Bergen Belsen terecht, waar hij in het voorjaar van 1945 zoals zovelen aan vlektyfus overlijdt en in een massagraf verdwijnt.
Het gezin wacht tevergeefs op terugkeer van Willem Reinders, die in 1999 postuum de Yad Vashem-medaille van de staat Israël zal krijgen als ‘rechtvaardige onder de volkeren’. Wel druppelen geschreven briefjes binnen die Willem her en der uit treinen heeft geworpen, een bijbeltje, de rode driehoek die hij in het kamp had gedragen… Maar vader zelf niet. Opa Willem krijgt postuum een bijna bovenmenselijk formaat in familieverhalen. Het leven van de vader van Margrietha, Willem (Wim) Herman Melle Reinders, die aan het eind van de oorlog een jaar of 14 is, zal volledig door het offer van zijn vader bepaald worden. Er ontstaan in familiekring zelfs rituelen ter herdenking van Willem Reinders tijdens familiedagen. Zo wordt bijvoorbeeld door het hele gezelschap standaard altijd de psalm gezongen die opa zong in Vught. Margrietha realiseert zich later in haar leven dat het gekoesterde voorbeeld van opa Reinders, het doorgaan tot het bittere einde, haar meer getekend heeft dan ze eerder besefte.
De vader en moeder van Margrietha, Elisabeth van Goor (dochter van een gereformeerde aannemer in Hijken), ontmoeten elkaar wanneer Wim naar de zendingsopleiding in Baarn gaat, waar Elisabeth secretaresse is. Wim heeft theologie aan de Amsterdamse VU gestudeerd en wil graag voor de Gereformeerde Kerken naar Indonesië gezonden worden. Maar de situatie voor Nederlandse zendelingen is daar eind jaren vijftig uiterst ongunstig. Indonesië is bezig niet alleen Nederlanders, maar ook Indonesiërs met een Nederlandse affiliatie massaal het land uit te zetten. Het is onder die omstandigheden onmogelijk die kant op te gaan. Daarom wordt vader, die in zijn opleiding het Javaans onder de knie gekregen heeft, na enige jaren predikant te zijn geweest in Hijken en Assen, in 1961 naar Nieuw Nickerie in noordwest Suriname gezonden om voor de Evangelische Broedergemeente (EBG, ooit gesticht door de Moravische Broederschap) te werken onder de Javaanse plantagearbeiders, die daar op vaak eigen sawah’s werken. Margrietha gaat mee, net als jonger zusje Elsje Jane. In Nickerie zal zusje Elisabeth Anne geboren worden.
In Suriname leert Magrietha hoe het is om tot een minderheid te behoren. De schooltijd is niet gemakkelijk voor de enige twee uit Nederland afkomstige meisjes op de Spangenbergschool, die onder leiding van de EBG staat en waar verder alleen creoolse en hindoestaanse kinderen op zitten. De kinderen van een zendeling hebben een zware last op hun schouders; zij dragen mee in de missie van hun ouders. En de missie van de ouders van Margrietha is behoorlijk zwaar. In de geest van grootvader willen zij alles geven en nooit opgeven. Ook al komen zaken soms niet van de grond. De broer van de vader van Margrietha ziet dat trouwens anders. Die kiest bewust een levensweg die afwijkt van de hoge idealen van de grote sterke vader Reinders. Dat leidt dan ook tot een scheiding der wegen in het omgangsleven, die later overigens wel weer enigszins verzoend is. Margrietha heeft trouwens ook heel kostbare herinneringen aan Suriname. Thuis bij vader en moeder was alles goed, en ze herinnert zich nog hoe het was om een middag alleen maar om zich heen te kijken en de kolibri’s om zich heen rond te zien vliegen . In 1966 keert de familie naar Nederland terug. Margrietha is dan zeven.
In 1968 is het eindelijk zover dat Indonesië weer voldoende open gaat om daarheen te trekken. Dat was tenslotte altijd de droom van vader. Hij gaat werken in een wat men dan noemt een ‘minus-gebied’: een gebied met veel armoede, hitte, economische problemen, corruptie, ziektes en ook wel honger. Het hele gezin – er zijn inmiddels vier kinderen – komt mee. Vader ondersteunt allerlei piepkleine kerken in opkomst op Oost Java, soms diep in de rimboe. Het is wel een soort ploegen op de rotsen. Dat is Margrietha, die op onbewuste wijze de missie van haar vader en grootvader heeft overgenomen, ook niet vreemd. Het is een soort radicaal gereformeerd-zijn, een evangelie dat je moet doen tot de laatste consequentie, en niet alleen moet spreken. Niet zeggen maar doen en de weg van Jezus volgen. Met de armen als bondgenoten de moeilijkste plekken opzoeken. Maar haar vader is in zijn gedrevenheid ook een eenzaam mens. Vanwege het oorlogstrauma is hij een van de eerste patiënten van professor Bastiaans, die het heeft over een ‘zelfbeheersingspantser’ dat doorbroken moet worden. Het is de vraag of dat ooit gelukt is. Vader is bezeten door een soort schuldgevoel ten opzichte van zijn vader en het verhaal van diens opoffering blijft op bijna dwangmatige en onontkoombare manier terugkomen in alles wat hij doet.
De tijd in Indonesië is een moeilijke maar prachtige tijd, waar Margrietha veel herinneringen aan heeft. Natuurlijk krijgt het gezin allerlei ziektes, bloedarmoede en malaria. Het gezin gaat er bijna onderdoor. Maar er is een sfeer van hoop en toekomst. Vader rijdt met de Landrover naar allerlei dorpjes in het achterland, waar kleine kerkjes zijn ontstaan die hij bemoedigt. “Ik heb de armoede in de ogen gezien.” Er is vaak niets te eten, maar de onderlinge solidariteit zorgt dat de mensen samen overleven. Het is de sfeer van het boek The Poisonwood Bible, een bestseller uit 1999 van Barbara Kingsolver, over een Amerikaanse familie met een Southern Baptist-achtergrond die naar Congo gaat en daar zowel de culturele verschillen als overeenkomsten tussen mensen grondig leert kennen. Er hoort voor Margrietha een soort basisvreugde bij deze periode: God is er voor iedereen! Het is de bedoeling dat vader de kleine gemeentes tot zelfstandigheid gaat opleiden, maar vooral is hij ook bezig met de sociaal-economische omstandigheden in de arme gebieden van Oost Java. Vader gaat helpen gewassen te kweken, waterputten slaan, vissers helpen eigen boten te krijgen tegen het oprukkend kapitalisme van Japanse trailers… Maar veel wat met goede hoop en gezamenlijk wordt opgestart, breekt weer bij de handen af.
De opdrachtgever van vader zijn de Gereformeerde Kerken in Nederland, en die kunnen zich moeilijk verplaatsen in het pionierswerk in Indonesië, dat vooral te maken heeft met veel corruptie, waardoor de armen zich uiteindelijk steeds niet uit de krabbenmand weten te werken. Margrietha krijgt oog voor de internationale misstanden, waarbij het grootkapitaal samen met de plaatselijke elite de armen er onder houdt en exploiteert. De kerken inmiddels denken er het hunne van en eisen resultaat. Maar ondanks al dat harde werken worden er nauwelijks planmatige resultaten geboekt. Als er eens iets lukt is dat meer een kwestie van een gelukkig moment, ‘uno momento dado’ zou Johan Cruijff gezegd hebben. Planmatig valt er echter weinig te bereiken op Oost Java en op een gegeven moment is vader Reinders er moe van en komt weer terug naar Nederland. Hij trekt zich als dominee terug in Ten Boer en wil niets meer met de Gereformeerde missionaire wereld te maken hebben, die hem in zijn beleving gesloopt heeft. Margrietha herkent hier veel in. Zijn carrière sluit vader af in Amsterdam, onder andere bij de Pniëlkerk, waar hij tot religieuze oecumene met moslims in de buurt probeert te komen. Maar hij is zijn tijd vooruit en de kerkelijke élite is hier nog niet aan toe. Vader eindigt zijn loopbaan bij de Gereja Kristen Indonesia Nederland, een tweetalige kerk en een van de eerste migrantenkerken in Nederland.
Als Margrietha een jaar of 15 is, realiseert ze zich dat ze ook in de voetsporen van vader en grootvader wil treden. Op dat moment zit ze niet meer in Indonesië, maar bij pleegouders in Olst. De meisjes zijn voor hun middelbare schoolopleiding naar Nederland gestuurd. Het gevoel is van grote verlatenheid en eenzaamheid. Ze missen hun ouders en alle totaalzingeving daaromheen enorm, maar ze zien de gedwongen scheiding ook als een offer dat ze kunnen brengen voor hun ouders, voor de missie. Margrietha besluit theologie te gaan studeren in Groningen. Het is een gelukkige tijd. Margrietha komt hier tot ontplooiing en leert zich een geliefd mens te voelen. Het is een kleine faculteit en het voelt veilig. En ze weet ook al vrij spoedig wat ze wil: werken bij de Nassaukerk in de Amsterdamse Staatsliedenbuurt. De Gereformeerde Nassaukerk is een kerk die bekend staat als kerk voor de buurt, en nog wel in de Staatsliedenbuurt, een van de moeilijkste buurten van Nederland, met veel armoede, heroïneverslaving en een sterke en militante kraakbeweging, waar schrijver van dit interview in deze periode nog kortstondig mee geaffilieerd was. In 1987 wordt Margrietha aangenomen uit vele sollicitanten als jeugdwerker, en in 1989 wordt ze er dominee. Ze werkt daar veel samen met Ricus Dullaert, de kapelaan van de Rooms Katholieke kerk. Het gebouw van de Nassuakerk wordt door de Werkgroep Kerk en Buurt als het ware binnenste buiten gekeerd: volledig op de buurt gericht. Eerst kan de buurt koffie komen drinken, dan ontstaat het inloophuis, een kringloopwinkel, worden ontbijten aangeboden, kortom de Nassaukerk wordt volledig kerk voor de buurt.
In 1997 vindt Margrietha dat ze zich nu lang genoeg ingezet heeft voor de Nassaukerk en gaat even twee jaar in retraite om uit te rusten. Ze is uitgeput van het harde werken, met een grenzeloze drive om de wereld te veranderen zoals haar vader, en tot het al dan niet bittere eind, zoals haar opa. Het is haar man, die inmiddels van basisarts arts is geworden, die nu voor de inkomsten zorgt. Dan wordt ze in 1999 gevraagd om pastor te worden voor de kinderkliniek van de VU. Het is een totaal andere omgeving dan ze gewend is. De kinderen die langere tijd in de kliniek verblijven zijn vaak doodziek en ook wel stervende. De ouders zitten er vaak machteloos bij. Margrietha leert hier iets heel belangrijks: het gaat uiteindelijk niet om resultaat. Heel veel doen is niet zaligmakend, maar er zijn voor mensen, ook in de dodelijkste nood. Intussen doopt en zegent ze kindjes en heeft samen met ouders en kinderen te maken met allerlei verdrietigheden. Het is een bijzondere tijd die tien jaar duurt. Dan wordt het weer tijd iets anders te gaan doen. Er ontstaat een arbeidsconflict over de te volgen koers met de leidinggevende en Margrietha vertrekt, met opgeheven hoofd. Er wordt vrij spoedig weer een beroep op haar gedaan. Dit keer gaat het om het stichten van een pioniersgemeente in een buurt waar de kerk praktisch verdwenen is: in Amsterdam Oud West. De naam van de kerkplanting wordt Heilig Vuur West. We schrijven 2009: in die tijd is de Protestantse Kerk Nederland, die met een ernstige vergrijzing te maken heeft, aan het onderzoeken op welke wijze ze zich zou kunnen vernieuwen.
Heilig Vuur West is een enorm succes. Margrietha komt in allerlei landelijke media aan het woord, waaronder in veel grote kranten en ook op televisie. De pionier heeft als doelstelling op termijn een christelijke gemeenschap te stichten, maar zit niet vast aan de verouderde kerkelijke structuren, is het idee. Margrietha voert de opdracht met vuur uit en de pioniersgemeente, die uitgaat van de Nassaukerk, is een voorbeeld voor heel kerkelijk Nederland. In de praktijk begint Margrietha zonder ruimte en schuift aan bij Stichting Burenhulp aan de Kanaalstraat. Van daaruit begint ze een Bijbelcafé, in eerste instantie in Café Alverna aan de Bilderdijkstraat. Een volgende stap is het betrekken van een ruimte in een gebouw op het voormalig Wilhelmina Gasthuisterrein, de Arie Biemondstraat 103.
Margrietha vindt nu dat de pioniersplaats voldoende vorm heeft gekregen en besluit de pioniersplek aan een opvolger door te geven en weer de pioniersfase in te stappen op een andere plek in Amsterdam. Dat wordt Betondorp, waar Margrietha in 2016 voor de PKN-kerk De Bron de pioniersplek Betondorp Bloeit start. Kan je een gemeenschap, een christelijke gemeenschap vestigen in een buurt waar geen kerk is? Baseer je dan op saamhorigheid. Margrietha komt wel gewoon als dominee, want dat is ze. Maar het doel is dat mensen het gevoel krijgen dat er er mogen zijn. Betondorp Bloeit wil een veilige plaats in Betondorp zijn, waar mensen zoals ze zijn onvoorwaardelijk waardering en liefde krijgen. Het maakt niet uit of ze gelovig zijn of niet. Margrietha hoopt daarbij wel dat de mensen enige relevantie ervaren bij de weg die Jezus gegaan is en wil de mensen ook uitnodigen die weg te gaan, zich gevend aan anderen. Maar er zijn heel veel manieren om die weg te lopen.
“Ik vind dat het heel goed gaat. Een groeiende groep voelt zich thuis bij de activiteiten van Betondorp Bloeit.” Margrietha streeft vurig maatschappelijke gerechtigheid na. Ze wil naast mensen zitten die het moeilijk hebben en in de pinarie zitten. Werken van barmhardigheid. Wat Margrietha ook graag wil is werken aan de gemeenschapsvorming in de buurt. Dat hoort 100% bij haar missie. “Het is niet te doen om iedereen hier op te noemen die een belangrijke rol in de buurt speelt. Als ik toch wat namen moet noemen van mensen met wie ik heel graag samenwerk, dan noem ik in ieder geval Eric Meursing van SKA, Eugene Weusten van Betondorp Live!, Liesbeth Stoffer met wie ik coronatijd zoveel mensen eten heb kunnen geven, natuurlijk Carleen de Lange van Stichting Veerkrachtig Betondorp, Rody Hofkamp van de Partij van de Dialoog, Andy Knijpinga van Stichting Maatwerk, Antoinette en Jo-Ann van Dynamo, politieagent Monique, Hinke, de mensen van Participatie Betondorp en iedereen die ik nu vergeet te noemen. Ik verheug me trouwens ook erg op het Bessenfeest dat binnenkort weer in Betondorp georganiseerd wordt.”
We willen Margrietha hartelijk danken voor dit uiterst boeiende gesprek. Wie meer wil weten, kan even een kijkje nemen op de website http://betondorpbloeit.nl. En kom een keertje langs in het Brinkhuis, waar Margrietha inmiddels een plekje veroverd heeft!