“Weidt mijne beeren en koebeesten,” zo spreekt de Ghandi van Betondorp, in plaats van “Weidt mijne schapen”. Chauffeur Frederik van Beerenberg, is 36 jaar, gehuwd, woont in Betondorp en meent dat hij een tweede Christus is, en zijn vrouw Maria. Tevergeefs tracht hij zich bij verschillende paters op de preekstoel te dringen. Ook voelt hij zich gedrongen een offer te brengen. Daarom tracht hij een van zijn jongste kinderen het raam uit te werpen. Dit leidt tot een gedwongen opname in augustus 1934.
Bij opname spreekt Frederik, die een streng Lutherse achtergrond heeft maar in 1918 vanwege zijn huwelijk katholiek geworden is, langzaam en plechtstatig. “Mijn Vader geeft mij dit alles in.” Zijn vrouw meent hij van de duivel verlost te hebben en hij heeft wonderen gedaan. De verdenking van de buren dat hij zijn kind uit het raam wilde werpen ziet hij als ongegrond. Frederiks woord is liefde. Hij is van de Vader en communist, maar niet zoals men dat in Rusland is. En vegetariër. Sinds een week heeft hij met het katholieke geloof gebroken.
Na meerdere gesprekken tekent zich een dramatische geschiedenis af. De vrouw van Frederik Beerenburg kan al lang niet meer tegen diens gedrag en probeert zich enige dagen voor opname van Frederik met haar kind te verdrinken. Nadat zij daarin verhinderd is, tracht ze wat later uit het raam te springen. In de loop van de daaropvolgende nacht krijgt Frederik definitief het inzicht dat hij Christus is en zijn vrouw Maria. In het ochtendgloren dwingt hij zijn vrouw naar de kerk te gaan. Ook zij wordt nu voor een korte tijd in de kliniek opgenomen.
Na enige tijd verdwijnen Frederiks waandenkbeelden en mag hij weer naar huis. Vrijwel direct start hij weer met preken en profeteren. Zijn vrouw hoeft nu niet meer voor hem te knielen. Wel zegent hij haar regelmatig. Werken gaat Frederik niet meer doen. Dat past een profeet niet. Een en ander leidt tot een heropname binnen een week en de maand daarop het vervoer naar een krankzinnigengesticht. Hier verblijft hij enige maanden en weet een definitieve genezing te veinzen.
Thuisgekomen laat Frederik een baard staan, voert met iedereen diepzinnige gesprekken en toont hij zich een bestrijder van het katholicisme. Hij weet enige tijd aan het werk te blijven, maar verliest dat toch weer. Inmiddels ontwikkelt Frederik de gewoonte in Betondorp in zijn ondergoed de straat op te gaan, waarmee hij zich de bijnaam de Ghandi van Betondorp verwerft. De Ghandi van Betondorp trekt nu ook naar de Amsterdamse Dam, om daar in wit ondergoed, omhuld door een wit gewaad, de armoede van het kapitalisme aan de kaak te stellen. Deze laatste actie leidt tot een hernieuwde opname, waarin hij ontkent dat hij zijn baard heeft laten groeien. God heeft zijn baard laten groeien. Hij wil zich niet langer in dienst van de wereld van het Geld stellen, maar hij weigert ook zich in de grote vuilnisbak van Maatschappelijke Steun te worden geworpen. Aansluitend gaat Frederik tot voedselweigering over.
Na enige dagen komt Frederik tot het inzicht dat hij zich onbehoorlijk gedragen heeft. Hij herstart het tot zich nemen van voedsel en belooft plechtig dat hij zijn kinderen weer naar school zal zenden. Zijn vrouw is veel te goed voor hem. Hij heeft alles verkeerd begrepen en betuigt zijn diepe spijt. Aansluitend kan Frederik daarom op 10 december 1936 weer naar huis. Hij weet zich voor zover bekend verder binnen de lijnen van het maatschappelijk betamelijke te houden, in ieder geval tot 1940; het jaar waarin het boek Over de klinische waarde van het begrip degeneratiepsychosen van P.A.F. van der Spek uitkomt en waarin dit verhaal, in sterk uitgebreide vorm, staat te lezen.
Dat voorlopig wat betreft de Ghandi van Betondorp.