Scheurbuik

Volgens Gerard Reve in zijn boek Moeder en Zoon kregen de katholieke broeders die in de jaren dertig in de Rozenburgschool gevestigd waren bijzonder slecht te eten. Een anecdote.

Ik kon niet anders doen dan nog wat blijven nazitten. Bij het derde kopje dunne koffie – met melk en suiker, die ik beide al bij het eerste kopje was vergeten te weigeren – ging de vrouw mij nog snel vertellen wat haar over de congregaatsie in de vroegere Rozenburgschool bekend was. Ze stierven daar van gebrek, ze leden honger. Wat ze des winters bijvoorbeeld te vreten kregen? Andijvie uit het zout, Gerard, uit de Keulse pot, elke dag. Bestond dat nog, die manier van conserveren waarbij van de groente letterlijk niets overbleef dan een soort koestrontkleurige cellulose?

Van lieverlede hadden de broeders scheurbuik gekregen, haaruitval en raadselachtige builen. Door een samenloop van omstandigheden was er, mogelijk door een onderlinge vervangingsdienst van artsen die blijkbaar de geloofsbelijdenis overspande, aan het ziekbed van een broeder een niet-kantholieke arts verschenen. Deze ketter, scheurmaker of atheïst had eens geïnformeerd naar wat men zoal at en had tenslotte de van God gewilde koppeling van katholicisme aan scheurbuik niet willen inzien. “Die troep in ieder geval niet meer eten”, had hij gezegd. De broeders hadden daar wel oren naar, maar de abt wilde er niets van horen. Inderdaad was hij de enige die niets mankeerde, misschien door een aparte voorzieningheid Gods, misschien ook omdat hij de enige was die zich buiten de deur, op bruiloften, partijen en communie feestjes geregeld aan gewoon mensenvoedsel te buiten kon gaan.

Katholieken zijn weliswaar laffe mensen, die zich niet gauw tegen enig gezag durven verzetten, behalve als dit gezag zwak en humaan is, en een democratische tolerantsie voorstaat, maar de roomse lafheid van onze broeders, al hun schijterigheid bij elkaar gevoegd, resulteerde toch in een typies katholieke stoute jongens revolte: men besloot zich, buiten de abt om, in het geheim van de pekelandijvie in het vat te ontdoen, en loosde op één nacht de inhoud van alle keulse potten in één en dezelfde plee. De afvoer geraakte verstopt, en het riool moest tot buiten toe, onder het plaveisel van het Zuivelplein, door gemeentearbeiders worden opengebroken. “Ja, ja, het is toch wat.”

Laat een reactie achter

Je e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *