Uit het Vrije Volk van 12 november 1969
Lijkbezorging destijds
Ik weet niet of in het Betondorp, Ploegstraat 57, nog steeds wekelijks mannen aan de deur komen om contributie te innen. Waarschijnlijk kost tegenwoordig het betalen van zo’n man meer dan de paar dubbeltjes die hij ophaalt. Ook is de welvaart zo toegenomen, dat meer mensen dan vroeger zich kunnen veroorloven per giro te betalen, of maandelijks, of jaarlijks.
Bij ons kwamen veel van die mannen aan de deur. Voor het dagblad ‘De Tribune’ moest elke week geld aan de ‘loper’ worden gegeven. En dan had je de contributies: de CPH, de IAH, de IRH, de VVVC, later VVSU. En tenslotte het ziekenfonds en de lijkverbranding […].
De man herinner ik me niet meer. Ik weet alleen dat hij kleiner van stuk was dan de ziekenfondsman. Hij bracht ons bovendien het blad van de ‘Arbeidersvereniging voor lijkverbranding’ met de toepasselijke naam ‘De Urn’. Hierin stond iedere keer hoeveel nieuwe leden er bijgekomen waren in een rubriek die meen ik ‘Ons groeiend staatje’ heette. Er hing een merkwaardige sfeer van blijmoedigheid om de hele vereniging. Dan was er de rubriek ‘Begraafplaatsenwee’ waarin kwaad werd gesproken van de concurrentie. Ik las die rubriek graag: in het grondwater rottende kisten, oneerbiedig op een hoop gesmeten knekels bij het ruimen van graven of het opheffen van een begraafplaats.
Ik geloofde toen aan lijkverbranding, zoals ik ook aan de CPH, de IAH, de IRH en de VVSU geloofde. Het was immers veel aardiger om als je dood was keurig verast te worden dan in de grond te liggen rotten en door de wormen te worden gegeten. Pas veel later begon ik iets in die wormen te zien. Het is toch eigenlijk lang niet gek, denk ik nu, om in de grond liggend, in de ‘vochtige aarde’ zoals de Russen dat noemen, met enig gras en bomen en de hemel boven je, langzaam tot humus te worden. Beter dan in een oven, met alle associaties van dien, tot as te worden gemaakt, die dan in zo’n urn op de schoorsteenmantel kan staan. Onze dokter Timmermans, had eens aan een patiënt gevraagd, toen hij zo’n urn zag staan: “Heeft u dat met voetballen gewonnen?” “Nee, het is mijn broer”, had de man volgens het verhaal geantwoord.