Uit het Parool, 27 juli 1950
Amsterdam, die grote stad… Ja, en dan denken we aan al die huizenblokken en eindeloze straten, de herrie van de Munt en het lawaai van de Leidsestraat. Maar er is ook nog een ander Amsterdam. Gisterenavond is Dagboekenier verdwaald in zo’n stukje van de hoofdstad, dat je, zelf als Amsterdammer, soms weer moet her-ontdekken, omdat het telkens wéér een openbaring is. Dat stukje was in dit geval de buurt, die helaas zo zakelijk als het maar kan Betondorp is gedoopt. Niet ten onrechte overigens, want het grootste deel van dit overigens alleraardigste dorp is inderdaad van beton. Van lelijk beton ook nog. Misschien waren de muren vroeger nog keurig effen van kleur, maar nu is het een grauwe massa, soms vreemd uitgeslagen en bar lelijk. Maar de natuur heeft zich er meestal over ontfermd en de lelijkheid gaat voor het merendeel schuil onder klimop en planten. En voor de rest wordt véél vergoed door de landelijke rust, de stilte, de afzondering. Ja, dit is een dorp, waarvan de gehaaste stedeling de sfeer als een weldaad ondergaat. Bijna overal stonden gisteren de ramen open. En in hemdsmouwen zaten van hun werkdag uitblazende Amsterdammers hun krantje te lezen en een pijpje te roken. Ergens was een verjaardagsfuif met taartjes en geurende koffie. En een straat verder stond een juffrouw luidkeels een aria te zingen. Haar buurman stond in de tuin te schaven aan een meubelstukje van eigen makelij en twee jonge katten vochten op het trottoir een robbertje. Uit vele huizen klonk (gelukkig zachte) radiomuziek en door de sloot, die Betondorp scheidt van de Nieuwe Ooster roeiden drie eendjes met trage, bedachtzame pootbeweginkjes. Ach, de wandeling duurde niet lang en na het zoveelste hoekje-om hoorde Dagboekanier al weer lijn 9 voorttrommelen over de Middenweg en tien minuten later stond hij weer te midden van het lawaai der grote stad: ijsventers, trams, taxi’s, joelende kinderen. Ver achter het geboomte van de Watergraafsmeer lag het Betondorp. Ook een stukje Amsterdam. Ja, maar een stukje, dat altijd nog te klein blijft.