Begin 1940 is de oorlog nabij, maar nog niet begonnen. Het Joodsch Socialistisch Verbond Poale Zion is druk bezig met propaganda voeren in Amsterdam voor het Joods Nationale Huis in Palestina. Lopende actie is het bij elkaar sparen van gelden voor kolonie 150, een Joodse kolonie in Palestina die onder primitieve omstandigheden van de grond probeert te komen. Daartoe wordt een grote huisbezoekactie voorbereid bij alle Joodse gezinnen in de Transvaalbuurt, Betondorp en de Smaragdpleinomgeving, tegenwoordig Diamantbuurt.
Blijkbaar zijn dit de buurten waar het meest enthousiasme voor de doelstellingen van Poale Zion bestaat: Joods én socialistisch, en meestal niet meer religieus. In de meer religieuze Joodse kringen is in deze periode veel minder belangstelling voor het vertrekken naar wat nu Israël heet. Hun doelstelling is vooral om integratie en assimilatie van het Joodse bevolkingsdeel van Amsterdam tegen te gaan – een proces dat bij de Joodse socialisten al een aardig eind halfwege is – en vanuit soevereiniteit in eigen kring de kudde bij elkaar te houden. We schrijven maart 1940 en de schaduwen van de oorlog hangen al enige tijd boven het land.
Uit: Sport in beeld/De revue der sporten, 21 juli 1941
Nieuwe velden in Oud-Watergraafsmeer
Tusschen Oosterbegraafplaats, Betondorp en Weesperzijde is een prachtig sportpark in wording. De opzet is schitterend, met beplantingen, fiets- en wandelpaden om de elf voetbalvelden geen, met waterpartijtjes en wat dies meer zij, precies zooals de aanleg van de roeibaan en omgeving, ’t hockey-stadion, de velden van de Twentsche Bank te Amstelveen enz. Het ligt zeer gunstig langs de oude Kruislaan en ’t feit, dat men nu toch een dien kant van Oud-Watergraafsmeer, bij de groote entree van Amsterdam uit de richting Gooi, sportvelden in platsoenen gelegen aantreft, valt zeer toe te juichen.
Andy Knijpinga van Stichting Maatwerk, over wie wij onlangs nog positief schreven, is op straat gezet en komt zijn locatie in de school op het Zuivelplein niet meer in. Niet helemaal duidelijk is wat de oorzaak daarvan is. In ieder geval is het gebouw voor hem gesloten en gebiedsmakelaar Fred Scheepmaker heeft hem verzocht geen pogingen meer te doen de ruimte, die hem door de vorige Stadsdeelvoorzitter Maarten Poorter was toebedeeld, te bezetten. Sterker nog, hem is vanwege het Stadsdeel dringend verzocht geen pogingen meer te doen om contact met dhr. Mahroui van Al Maarif te zoeken om de oude ruimte terug te krijgen, die nu vermoedelijk door deze Stichting gebruikt wordt.
Wij kunnen niet precies beoordelen wat de reden is geweest dat Andy niet meer toegelaten wordt door Al Maarif, maar het dringend verzoek van Fred Scheepmaker doet ons denken aan het dringend verzoek aan onszelf om niet door te gaan met de activiteiten ter voorbereiding van de viering van 100 jaar Betondorp, waaronder deze site. Wij hebben dit verzoek destijds in de wind geslagen. Wat het Stadsdeel betreft zijn we illegaal bezig. We hopen er maar het beste van. We leven tenslotte niet in een politiestaat. Voor Andy is de situatie een stuk lastiger omdat hij nu zijn ruimte daadwerkelijk kwijt blijkt te zijn. We zijn benieuwd naar de afspraken die hieraan ten grondslag liggen.
Tenslotte zagen we Andy vanmiddag bij De Avonden. Hij liet trots de trofee zien die hij had ontwikkeld ter bevordering van verbinding in Betondorp. We vinden Andy een fijne man en hopen nog veel van hem te horen. De kwestie rond zijn ontruiming fascineert ons en vooralsnog vragen we ons af of iemand die een ruimte ten gebruike heeft gekregen zo maar op straat gezet kan worden. ‘Ja, in Betondorp kan alles,’ horen we iemand zeggen. Maar het is de vraag of dit nu nog heel lang zo door moet gaan.
“PPfff. He, he. Ik ben er! “ Hijgend en buiten adem valt Rogier neer op de stoel tegenover mij in café de Avonden. Zo ken ik hem: altijd onderweg naar een nieuw doel, steeds weer in gevecht met de klok. Rogier is een activist in hart en nieren, vechtend voor mensen in achterstandssituaties: kinderen en hun moeders in opvangkampen, vluchtelingen in uitzichtloze omstandigheden, mensen zonder papieren die geen kant op kunnen . Met verbeten moed der wanhoop zet Rogier zich voor hen in en probeert steun te verwerven om hen te helpen . Tegelijkertijd werkt hij als projectleider voor het Amsterdamse ingenieursbureau op de Amsterdamse Zuidas en begeeft zich in werelden die ver afstaan van de mensen aan de onderkant van de wereldsamenleving. Hoe is dit zo gekomen en waarom zitten wij nu op dit terrasje in Betondorp, bij het volk van Amsterdam? Waar iedereen je kent en niemand wordt overgeslagen ?
Rogier vertelt : ”Mijn vader, leraar Nederlands, kwam uit gereformeerd gezin in Delft dat meeging met de Vrijmaking in de Gereformeerde Kerk, maar maar hij had als jongetje van zeven veel moeite met die kerksplitsing. Hij mocht plotseling niet meer met zijn vriendjes spelen en zondags zaten ze in voortaan twee keer per dag in een gymzaaltje in plaats van in de grote kerk. Deze kerkscheuring veroorzaakte veel leed en trok hele families uit elkaar. Mijn vader keerde het geloof de rug toe en kreeg er een afkeer van: hij werd Spinoza-aanhanger, pacifist en lid van de PSP; zijn leven ging in het teken staan van het gevecht tegen onrecht en onderdrukking en het helpen van de zwakkeren. Dat maakte hem ook eenzaam, omdat hij zich op zijn beurt ook afgescheiden had van zijn ouderlijk milieu, dat hem lange tijd tot terugkeer bleef manen.
Op de lerarenopleiding in Den Haag ontmoette mijn vader mijn moeder, een meisje uit Rotterdam, van wie de hele familie net als die van mijn vader oorspronkelijk uit de Hoeksche Waard kwam. Zij trouwden in 1962, met name onder aandringen van mijn moeder, toch in de kerk – mijn vader werd er zelfs Nederlands Hervormd voor – en gingen wonen in Moordrecht, bij Gouda. Het eerste kindje van het gezin, Jeroen, werd dood geboren. Dat kwam in die tijd veel vaker voor dan nu en er was weinig aandacht voor, het werd door de medische instanties weggemoffeld, dat leed. Men dacht toen dat dat het beste was. Daarna kwam ikzelf, Rogier, een geliefd, aanbeden kind, mooi met lieve krullen. De oudste kleinzoon, maar toch niet de oudste zoon van het gezin. Merkwaardig feit is dat ik nog steeds regelmatig door mensen Jeroen genoemd wordt. Nooit een andere naam.”
Na Rogier werden nog twee broertjes geboren, allebei slechtziend vanwege een erfelijke aandoening. De aandacht verschoof van het kleine jongetje dat Rogier was naar de broertjes met hun handicap. Zo kreeg Rogier ongewild een missie om “de wereld te redden“ en voor kwetsbare mensen op te komen. Zijn ouders waren idealisten , die hun kinderen daarin meenamen, en hun wereldbeeld overdroegen op het kind dat Rogier was: een intelligent, talig jochie met een eigen gedachtenwereld. Maar ook een eenzaam kind dat zichzelf moest redden. Hij nam het vaak op voor de zwaksten en stond dan alleen, al kon hij zichzelf ten opzichte van de groep wel goed handhaven met zijn slimheid en vermogen om overeind te blijven in sociale situaties. In die tijd las hij het jeugdboek van Jaap ter Haar: “Parcival”, over een ridder van de ronde tafel, die het opnam tegen het kwaad. Dat werd zijn voorbeeld. Als Rogier vertelt over een bezoek aan de familie van een vriendje in een arm gezin barst hij in tranen uit. Hij voelt zich daar nog steeds machteloos over.
Langzaam vervreemdt Rogier van de rest van het gezin, dat in de jaren 70, een tijd van polarisatie, meegaat met de sociaal-radicale koers van de PvdA van Joop den Uijl. Ze verhuizenin 1974 naar Woudrichem, in het land van Heusden en Altena. Rogier is tien jaar en vindt het daar niet fijn , voelt zich ontworteld en in isolement, zeker als hij als enige leerling van het dorp naar het gymnasium in Gorkum moet. Er is bij hem een structureel gevoel ontstaan van vreemdelingschap, van nergens bij horen. De relatie met zijn ouders en broers wordt ook op de proef gesteld; er zijn veel ruzies thuis. Het is een ongelukkige tijd. Bij gebrek aan enig idee gaat hij aan de hand van een beroepskeuzetest in Wageningen Agrarische Sociologie van Niet-Westerse Gebieden studeren. Daar explodeert hij, experimenterend met drank en drugs. Op een gegeven moment stort hij in: hij krijgt angstaanvallen en draait door. Een switch naar een studie Nederlands in Amsterdam lost in eerste instantie weinig op. Hij ligt op bed en geeft de hele wereld de schuld van zijn ondergang, tot hij mede dankzij zijn goede vriend Gijs weer verantwoordelijkheid voor zijn leven neemt en een schoonmaakbaantje aandurft dat hem uiteindelijk redt.
Uiteindelijk zal hij met uitstekende cijfers afstuderen als Neerlandicus en krijgt zelfs een aanstelling als onderzoeker in opleiding, promotieonderzoek. Samen met vrienden heeft hij inmiddels het tijdschrift “De Groene Bijeneter” opgericht. Via dat tijdschrift leert hij Gertruud kennen, die gedichten en toneelstukken vertaalt uit het Russsisch, een zeer begaafde literator en prachtige vrouw. Hij raakt gebiologeerd door haar en volgt haar naar Rusland, dwars door het ijzeren gordijn. Ze komen samen terug en trouwen direct – in eerste instantie niet tot het genoegen van van zijn ouders. Rogier en Gertruud willen heel graag kinderen , maar dat mislukt: ze blijven ongewenst kinderloos, tot hun grote verdriet.
In die periode begint Rogier weer te bidden en toenadering tot God te zoeken. Hij herontdekt oude zeventiende-eeuwse christelijke schrijvers zoals Voetius en à Brakel, en ook bevindelijke schrijvers als Pleun Klein, die veel indruk op hem maakt. Dan wordt er bij Rogier kanker ontdekt: hij heeft nog 30 procent kans op overleven, zegt de dokter op een bepaald moment. Maar: hij geneest! Het daarop volgend proces leidt bij hem tot een diepe bekeringservaring. Hij ervaart een verzoening met God in Christus, waarbij God hem ook werkelijk aan zichzelf ontdekt. “Ik voelde mij opgetild als een hondje aan zijn nekvel”. Als hij erover vertelt, springen de tranen hem in de ogen. Hij zal daarna nooit meer dezelfde zijn. Voor zijn vrouw is dat niet altijd gemakkelijk.
”God bestaat echt” zegt hij. “God is niet de God van de woorden, van de ratio, maar een werkelijke God, groter dan de mens, hooguit te noemen als het overrompelende mysterie; een God Die in laatste instantie in geen taal te vangen is, maar de mens wel nabij wil zijn.” Overdonderd door zijn Godservaring vindt Rogier met vallen en opstaan zijn weg. “Ik ben toen iemand anders geworden” zegt hij. ”Ik moest vooral ontzettend veel afleren, en ik ben daar nog steeds mee bezig. Oordelen vooral, meningen hebben, je wapenen met slimme visies om je zin te krijgen. Het geloof is niet moeilijk. Jezus volgen. God liefhebben boven alles en je naaste als jezelf. Maar dat kon bij mij alleen omdat ik door God zelf overwonnen werd. God is er, en Hij weet wat goed voor de wereld is. Dat is mijn basis vertrouwen. Ook als er veel slecht gaat. Als er mensen in een heel moeilijke situaties verkeren, wil ik me om hen bekommeren. Zoals om de kinderen in de IS kampen in Syrie. Je kunt ervoor kiezen om met hen begaan te zijn. Niet dat het gemakkelijk is.”
Rogier is sterk en gedreven, altijd bezig mensen uit de modder te trekken. Zijn ouders zijn nu trots op hem. Zo kwam hij ook in Betondorp als stagiair bij buurtdominee Margrietha. Hij overwoog een loopbaan als voorganger. Hoewel daar vanwege omstandigheden niets van terecht kwam, bleef hij Betondorp toch trouw. Onder andere door het opzetten van de website 100 jaar Betondorp. Hij wil mensen verbinden, tot hun recht laten komen. Soms loopt hij daarmee wel eens te hard! En raakt buiten adem. Dan moet hij een stap terug doen en weer naar Gods stem luisteren. Die trekt hem dan weer aan zijn oren.
Rogier bestelt nog een biertje bij SEM van de Avonden. Hij lust nog steeds graag een drankje en een lekker hapje. Niets menselijks is hem vreemd, en dat is maar goed ook!
In het illegale Vrij Nederland van 24 oktober 1942 trof ik het volgende artikel aan over kapelaan Menken.
Felle geeseling der Nieuwe Orde
Kapelaan Menken heeft in de kerk van de Heilige Familie op het Zuivelplein in het z.g. Betondorp rake dingen durven zeggen.
“Er is zelden een tijd geweest”, aldus kapelaan Menken, “waarin de kerk van Christus zoo venijnig, zoo satanisch, zoo geniepig ontrecht, geknecht en geringeloord werd als thans. Er komen soms Katholieken bij mij, die vragen: ‘Waarvoor? Waarom laat Christus dit alle toe? Waarom verdelgt hij deze belagers van Zijn Kerk niet van den aardbodem?’ En ik begrijp deze vraag. Zelf zijn wij soms ook geneigd deze vraag te stellen. Doch laten wij dan nimmer vergeten, dat de kerk moet lijden en vervolging ondergaan om te kunnen overwinnen.”
Over de zedenverwildering sprekend zeide kapelaan Menken: “Ja, zoover is het gekomen, dat ook Katholieken zich laten meeslepen door den stroom van zedenverwildering, de de ‘Nieuwe Orde’ over ons Vaderland heeft gebracht.”
Volk en Vaderland van 18 september, dat van deze preek melding maakt, zegt, dat menschen als deze kapelaan strenge straffen verdienen. Maar, zoo zegt het blad. “beter is arbeidstherapie: harde eerlijke gezonde arbeid onder strenge en rechtvaardige leiding”.
Gelukkig overleeft kapelaan Menken ondanks zijn moedige en uitdagende houding de oorlog. Dat brengt ons bij een anecdote uit het Directeurenblad van de Heilige Familie, het derde nummer van 1947.
Ik verhaal u eerst het voorbeeld van een pastoor. Het is niet lang geleden gebeurd in Betondorp te A’dam. Daar was een arme gestorven. De pastoor ging praten over een H. Mis en een kerkelijke begrafenis. Men antwoordde hem, dat men dat niet betalen kon. Toen zei de pastoor: “daar hoeft ook niet voor betaald te worden. Dat kost u niets. U kunt het niet bekostigen, ik zal voor alles zorgen zonder dat U onkosten hebt.” De arme kreeg een keurige begrafenis. Dit trof andersdenkenden en communisten zo, dat ze geld bij elkaar brachten, opdat voor den overledene maandelijks nog een H. Mis zou worden opgedragen.
Het lijkt me lang niet uitgesloten dat tussen het moedig spreken van kapelaan Menken en deze goede daad der communisten een duidelijk verband bestaat…
We konden niet zo snel iets meer terugvinden over de Gereformeerde padvinderij in Betondorp, maar in 1947 is het clubhuis van de Gereformeerde Padvindersgroep “Frankendael” in ieder geval gevestigd in de school op Zuivelplein 11, waar op 16,17 en 18 oktober een bazar gehouden wordt. Nieuwe leden kunnen zich overigens aanmelden bij de heer Fris, die ver buiten Betondorp op de Pythagorasstraat woont.
In 1948 worden de Olympische Spelen in Londen gehouden. De Nederlandse turnploeg is hard aan het trainen en doet dat onder andere in het Ajaxstadion. Veel deelnemers komen niet uit Amsterdam. Daarom heeft de Amsterdamse vereniging D.O.C. dat de Nederlandse turnsters onderdak krijgen bij leden in Betondorp.
Het Turnblad is onder de indruk van deze geste van de Betondorpers. Met name de inzet van een zekere mevrouw Bonnet wordt geroemd.
De turnsters overnachtten bij leden van die vereniging [D.O.C., red.] in net Betondorp, dat gelegen is vlak bij het Ajax-stadion, waar de training heeft plaatsgevonden. De D.O.C.-families verdienen daarvoor de Bondsdank! En van haar vooral mevr. en dhr. Bonnet, bij wie door de gehele ploeg de warme maaltijd werd gebruikt en na afloop van de middagtraining een broodmaaltijd. De kookkunst van mevr. Bonnet werd door allen hoog gewaardeerd.
Er is ook een deelneemster uit Betondorp aan de Olympische Spelen van 1948 in Londen. Dat is Truida Bonnet. Zij staat op bovenstaande foto 2e van links. Het is niet moeilijk te bedenken dat de heer en mevrouw Bonnet familie van Truida, sterker nog, wel de ouders van Truida geweest zullen zijn. Een mooi gebaar naar de Nederlandse turnploeg!
De Amerikaanse utopist Edward Bellamy (1850-1898) schreef een aantal boeken die ook in Nederland diepe indruk maakten en waarvan Looking backward (Terugblik uit het jaar 2000) wel de belangrijkste is. In het boek wordt een utopistische samenleving beschreven, waarin de armoede is opgelost, de economische ongelijkheid is verdwenen en ook de vrouw een gelijke positie als de man heeft.
De Nederlandse afdeling van de Internationale Vereniging Bellamy wordt in 1932 opgericht en stelt zich ten doel de ideeën van Bellamy te verspreiden en bij te dragen aan de verwezenlijking daarvan. Alhoewel de vereniging ver blijft van de politiek, wordt ze in de oorlog toch door de nationaalsocialistische bezetters verboden.
Na de oorlog vindt een korte opleving van het Bellamyisme plaats. Er wordt naast de Internationale Vereniging Bellamy zelfs een Nederlandse Bellamy Partij opgericht, met de bedoeling ook op politieke wijze aan de verwezenlijking van Bellamy’s ideeën te gaan bijdragen. Deze partij doet in 1946 aan de verkiezingen mee, behaalt geen zetel en is dan ook weer verdwenen. Het grootste deel van de leden sluit zich in 1947 aan bij de Vooruitstrevende Partij voor de Wereldregering.
De Internationale Vereniging Bellamy blijft echter voortbestaan. Op vrijdag 26 november 1948 wordt in het Meerhuis op de Brink een avond georganiseerd. Spreker is de voorzitter van de Vereniging, de heer v.d. Stijl. Onderwerp is ‘Zoals het nu is en hoe het moet.’ De avond wordt aangekondigd in het trotskistische tijdschrift De vlam; weekblad voor vrijheid en cultuur, dat op haar beurt ook internationalisme nastreeft, net als schrijver dezes.
De Nieuw-Mathusiaanse Bond bepleit in navolging van de econoom Malthus geboortebeperking, met name voor de armen, en is daarmee bij katholieken en protestanten niet geliefd in de jaren vijftig. Wel in Betondorp, waar op woendag 19 maart 1958 in het Meenthuis op de Brink een avond over geboortebeperking wordt gehouden. Spreekster is mevrouw A.G.E. Mantel-Wark, die een lezing met film geeft. De avond begint om 20 uur en is gratis.