Uit een interview met Jan Mens en zijn vrouw uit de Leeuwarder Courant, 16 september 1967
“Je moet weten, dat Vinkenoog en de Van het Reves als kinderen ook hier in de buurt woonden. In die jaren hadden wij een huis aan de Middenweg. Onze tuinen grensden aan elkaar en mijn kinderen speelden met de broers Van het Reve: Karel, de prof, die nu in Moskou is en Gerard (“De Avonden”, “Nader tot U”, “Op weg naar het einde”), die wij broertje noemden. Dat Karel bijzonder veel hersens had, bewees hij als kind al.
Vader Van het Reve was redacteur van de “Tribune”. Hij ging veel naar congressen. Toen Karel twaalf jaar was, maakte hij op de schrijfmachine voor zijn vader al vertalingen van verslagen uit het Duits. Gerard leek een stille jongen, een dromer.”
Mevrouw Mens, die koffie brengt, is nog verontwaardigd als zij, inhakend op ons gesprek, zegt: “Soms had “broertje” vreemde streken. Hij liet je erin lopen en deed rotdingen. Zo had hij eens een vogeltje, dat hij onder het zand begroef. Na een tijdje keek hij of het dier al dood was. Leefde het beestje nog, dan pepte hij het weer op om het daarna opnieuw te begraven. Die jongens hadden een vrij leven. Vader was veel weg. Moeder ook door haar werk voor de vrouwenbonden. Ze was fanatiek communiste. Opa paste dan op de jongens en stond achter de wastobbe.”