Uit Mercurius; orgaan van de Vereeniging van Handelsbedienden Mercurius, 25 juli 1959
‘Informateur’ J.M. Daems jubileert
Ten oosten van Amsterdam, ingeklemd tussen de uitvalswegen Middenweg en Weesperzijde ligt een stadsdeel dat door zijn geïsoleerde ligging door de jaren heen zijn zelfstandig karakter heeft behouden. Het draagt de lelijke naam ‘Betondorp’ en dat komt omdat de gemeente Amsterdam er een aantal huizen heeft laten neerzetten (zo’n 35 jaar geleden) waarvan de muren geheel uit beton zijn opgetrokken. Om die grijze muurvlakken wat aan het oog te onttrekken heeft men er later klimop tegen laten groeien, maar dat moest al gauw weer worden verwijderd, omdat deze begroeiing funest bleek in te werken op het beton. Er staan in het Betondorp ook huizen met een vriendelijker aanzien, huizen met lichtrode daken en muren, gemetseld van oude en vertrouwde bakstenen. Dat zijn onder meer de huizen van de Algemene Woningbouw Vereniging. In een van de huizen, om precies te zijn in de Ploegstraat op nr. 69 (alle straatnamen in het Betondorp zijn aan het agrarische leven ontleend) woont ons lid J.M. Daems, bondsnummer 3187, toegetreden op 16 juli 1928 (maar hij was ook al eerder lid) en drager van het zilveren bondsinsigne.
Met het noemen van de naam ‘Algemene Woningbouw Vereniging’ komen wij tot de kern van de zaak, die we willen aanroeren. Want niet alleen dat onze vriend J.M. Daems woont in een van de huizen van de AWV, hij is er ook bij in dienst en op woensdag 15 juli 1959 was dat 25 jaar het geval.
‘Vijfentwintig jaar in dienst’, achter deze woorden kan een gewone zakelijke verhouding schuil gaan, maar dat kan niet worden gezegd van het dienstverband van Daems met de AWV. Dat blijkt wel uit enkele zinsneden van de brief waarmee men van de zijde van de AWV onze aandacht vestigde op zijn jubileum. Deze luidden:
‘Is vergroeid met de vereniging en is zeer gezien in alle buurten waar men hem kent. Voor alles gemeenschapsmens en idealist in hart en nieren.’
Een schoner kenschets kan men haast niet wensen. Uit deze zinsneden blijkt tevens, dat Daems een functie heeft in de buitendienst van de AWV. Het bijzondere van deze functie is dat ze moeilijk met een enkel woord is aan te duiden. Officieus heeft men Daems wel eens ‘informateur’ genoemd. Aanvankelijk was onze jubilerende collega werkzaam als incasseerder, maar toen in de loop van de jaren Daems, naast een goed en accuraat inner van de huren, ook een uitmuntend bemiddelaar in allerlei kwesties (meningsverschillen tussen huurders, onderhoudszaken, achterstand in de huurbetaling) bleek te zijn, werd hij van het incasseren vrijgesteld en geheel belast met deze taak van ‘onderhandelaar’, een taak, die zich in de jaren na de oorlog nog heeft uitgebreid door het bezoeken van die kandidaat-huurders wie door het huisvestingsbureau van de AWV wordt aangewezen, maar nog geen lid zijn van de vereniging. Daems zelf noemt zich de ‘Haarlemmerolie’ van de AWV. En als u weet dat Haarlemmerolie voor onze grootvaders en – moeders een huismiddel was tegen allerlei kwalen (van likdoorns tot darmstoornissen toe), dan zal u deze benaming ook wel duidelijk zijn.
Wij moeten nog even terug naar het Amsterdamse Betondorp. Dit stadsdeel (met zijn lage huisjes en een ‘brink’ inderdaad een dorp op zichzelf) is te allen tijde een sterk bolwerk geweest van de hoofdstedelijke socialistische beweging. Vóór de oorlog had de SDAP daar een stemmenpercentage van 63 pct. Vriend Daems heeft in het werk voor de ‘beweging’ een grote rol gespeeld in allerlei functies en heeft een schat van herinneringen aan de verkiezingsstrijd in vroeger jaren, toen men de verkiezingsleuzen nog in metergrote letters op het plaveisel kalkte en de politie-agenten in het dorp de stadsbussen deden omrijden omdat de letters nog nat waren.
Ook de Algemene Woningbouw Vereniging heeft sterke banden met de algemene arbeidersbeweging en het staat dus vast dat de werkuren en de vrije tijd bij vriend Daems vrijwel in elkaar overliepen (‘hij was alleen maar zaterdagsavonds thuis’, zegt zijn vrouw). Maar ook is het zeker dat hem dit veel vreugde en voldoening heeft verschaft.
Op het moment dat wij dit schrijven moet Daems nog gehuldigd worden (op donderdag 16 juli). Dat dan de hartelijkheid sterk zal overheersen is zeker, ja, men zal moeite moeten doen om zich te matigen, want van persoonsverheerlijking is collega Daems niet gediend. Dat heeft hij ons duidelijk laten blijken en wij hopen nu maar dat we erin geslaagd zijn dit artikeltje ook voor hem dragelijk leesbaar te maken.
In de socialistische krant Vrije Volk van zaterdag 18 april 1953 staat een merkwaardig artikel, bedoeld voor de lezers van de Meerpost, die in die tijd ook in Betondorp wordt verspreid. We nemen het artikel, dat treffend de koude-oorslogssfeer tussen socialisten en communisten in die tijd belicht voor de aardigheid even helemaal over.
Volkshulpcomité bezig in Betondorp
In het in Watergraafsmeer verspreide buurtblad de Meerpost komt een door “het bestuur van het Volkscomité in Betondorp” ondertekende oproep voor, waarin W.M. Sinke, secretaris, en M. Klok, penningmeester opwekken het comité te steunen, omdat het besloten heeft het dorpje Serooskerke op Schouwen te adopteren en er schoonmaakartikelen heen te zenden. Men heeft zich daartoe in verbinding gesteld met het “Landelijk Volkshulpcomité”
Welnu, het Landelijk Volkshulpcomité is een communistische onderneming.
Wanneer dus, zoals het stuk in de Meerpost vermeldt, “binnenkort zich diverse personen bij u vervoegen om uw bijdrage in ontvangst te nemen,” dan weet men, als men geeft, aan wie men het doet en voor wie men propaganda maakt. Al staat dat er dan in de Meerpost niet bij!
Heel Amsterdam is op dat moment bezig geld in te zamelen voor de slachtoffers van de Watersnoodramp. Behalve de CPN is dat in Betondorp bijvoorbeeld de Zangvereniging Oost, die in het Meerhuis een gratis benefietconcert geeft voor de slachtoffers. Heel bijzonder is de actie van de Watergraafsmeerschool op het Huismanshof 11-13. De kinderen van de school hebben besloten van de zomer twee glaasjes ranja minder te drinken. De zo gewonnen 20 cent per leerling levert een prachtbedrag van 250 gulden op!
De actie hierboven van de P.v.d.A.-krant tegen de C.P.N. kan er ook mee te maken hebben dat C.P.N. Betondorp een van de eerste clubs is die met een geldinzameling beginnen. Zij doen dat al op 2 februari 1953 in het Wijkcentrum Betondorp. Een kwestie van kinnesinne dus…
In november 1938 vindt in de katholieke noodkerk in Betondorp het afscheid plaats van pater Schoot, die per 2 december naar de missie in Chili zal vertrekken. De Tijd doet hier verslag van.
Pater Schoot M.S.F. neemt afscheid
Treffende plechtigheid in de parochie van de H. Familie
In het tot in het uiterste hoekje gevuld kerkgebouw van de H. Familie in het Betondorp heeft Zondag een treffende plechtigheid plaats gehad. Pater Schoot, die 2 December a.s. naar de missie in Chili vertrekt, heeft afscheid genomen van zijn zoo geliefde parochianen, waar hij ruim drie jaar met een echten missie-ijver heeft gearbeid.
Des morgens om half tien droeg de scheidende missionaris de plechtige Hoogmis op, waarbij hij werd geassisteerd door rector A.J. Vriens en pater F. van Kampenhout, resp. als Diaken en Sub-diaken. Na het Evangelie betrad pater Schot den preekstoel, om voor het laatst de parochianen van het Betondorp toe te spreken om hen te bedanken voor de volgzaamheid en de eendrachtige samenwerking. Het valt mij zwaar, aldus spr., om van u heen te gaan, maar het is de wil van hooger hand. Moogt gij mij in uwe gebeden blijven gedenken, opdat ik daardoor gesterkt zal worden om mijn zware taak naar behooren te vervullen, ter eere van God en tot heil van de zielen.
Des middags had in een der zalen van de burcht te receptie plaats. Vele parochianen en oud-parochianen waren samen gekomen om van pater Schoot persoonlijk afscheid te nemen. De heer J. Westerbeek, kerkmeester en voorzitter van het feestcomité, overhandigde uit naam van de geheele parochie een schitterende kelk, vervaardigd door den edelsmid Bob J.H. Anink. Het koor van de meisjescongregatie, waarvan pater Schoot directeur was, zong onder leiding van pater F. van Kampenhout den vertrekkenden missionaris het “Vaarwel o gouden Zonne” toe, waarna een der congreganisten de gevoelens van de afdeeling vertolkte. Pater Schoot bracht dank aan allen bij bijgedragen hadden tot dit mooie geschenk, want met dezen kelk wordt elken dag de gedachte aan de Betondorpers levendig gehouden.
Met dezelfde assistentie als des morgens celebreerde pater Schoot het plechtig lof, waaronder rector A.J. Vriens de afscheidspredikatie hield. Welk een heerlijke taak, aldus spr., gezonden te worden naar een land, waar duizenden zielen snakken naar geestelijk voedsel. In Chili zult gij uw missie-arbeid beginnen met nieuwen moed en zelfopoffering, maar wat gij voor de pastorie hebt gedaan, zullen wij nimmer vergeten. In die drie jaren hebt gij tientallen tot de kerk terug gebracht, terwijl gij voor velen niet alleen een priester, maar ook een goede raadsman waart. Moge een zegenrijke missie-oogst de belooning zijn, zoo besloot spr., voor het vele werk dat gij voor onze parochie gedaan hebt.
Terwijl een afscheidslied, waarvan pater Kampenhout de woorden gemaakt had werd gezongen, schreed de scheidende missionaris, zichtbaar ontroerd door de vele blijken van hartelijk medeleven, tusschen een haag van St. Jansknapen en Kruisvaarders de kerk uit. Het was een treffende plechtigheid, die op velen een diepen indruk maakte.
Schoot vertrekt inderdaad naar Chili en verblijft daar geruime tijd. Het laatste wat wij van hem terugvonden was een bericht dat hij in 1959 nog in Chili werkzaam was. Wat er daarna met pater Schoot gebeurde wisten wij niet meer te achterhalen en we houden ons van harte aanbevolen voor nadere inlichtingen.
In 1944 voelt de pastoor van Betondorp, pater Adrianus J. Vriens, zich opgesloten in Betondorp. Vriens is sinds 1936, samen met zijn assistent pater Fr. A. Kampenhout in het dorp benoemd met als vooruitzicht dat hij na de opstartperiode uitgezonden zal worden naar de missie. Maar vanwege de oorlog is dat al geruime tijd onmogelijk. Vriens klaagt zijn nood bij de bisschop van Haarlem, Johannes Petrus Huibers, die hem suggereert om als alternatief, missionair in Amsterdam te gaan optreden. Het idee laat Vriens niet los en leidt tot oprichting van een pastorie voor niet-katholieken, “Open Deur”, die zich in eerste instantie vestigt op de Heiligeweg en later ook op de Hoofdweg en op Linnaeushof 44.
Open Deur is een succes en de operatie wordt geleidt door zeven paters van de Congregatie van de Heilige Familie, waar het witte kerkje in Betondorp ook bij hoort. Er vinden conferenties met dominees plaats, er zijn allerlei cursussen, honderden mensen worden voorbereid voor het Heilig Doopsel en het spraakmakende boek van de gereformeerd theoloog Berkouwer wordt besproken, Conflict met Rome.
Het succes van Open Deur, dat ook in andere steden in Nederland wordt nagevolgd, maakt het verblijf in Nederland voor pater Vriens blijkbaar dragelijker, want hij blijft in totaal maar liefst 25 jaar aan de parochie in Betondorp verbonden en zal ook later Nederland niet meer verlaten. Vriens overlijdt uiteindelijk in 1979 op 83-jarige leeftijd. Pater Kampenhout wordt minder oud. Hij verwisselt al in 1957 op slechts 56-jarige leeftijd het tijdelijke met het eeuwige.
Amsterdam, 28 Aug. – Nadat reeds Woensdagavond de bisschop van Haarlem, mgr. J.P. Huibers, die vandaag de nieuwe kerk, toegewijd aan de H. Familie, aan de Zaaiersweg heeft geconsacreerd, feestelijk door de katholieke georganiseerde jeugd en door de harmonie “Tuindorp Watergraafsmeer” was ingehaald en het kerkkoor hem in het nieuwe Godshuis hulde had toegezongen, heeft de bisschop hedenmorgen, omstuwd door tal van geestelijken en parochianen van Betondorp, met zinrijk ceremonieel de uitvoerige plechtigheid der kerkconsecratie verricht.
De liturgische handelingen vonden hun bekroning in het door mgr. Huibers opgedragen plechtige Misoffer, waarbij eveneens de parochieherder, pater A. Vriens M.S.F., assisteerde. In een korte toespraak lichtte de bisschop de betekenis der kerkconsecratie en de overbrenging der heiligen-relieken toe. Aan de gelovigen van de H. Familiekerk werd bij bisschoppelijk decreet één jaar aflaat verleend. Tijdens de ontvangst in de pastorie van de feestelijk bevlagde Betondorpparochie kwamen tallozen de geestelijkheid feliciteren met dit fraaie nieuwe kerkje.
Hoe krijg je iemand het bed uit, die weliswaar klachten heeft maar niet in bed hoort te blijven liggen? Dit was een vraagstuk waarmee de latere hoogleraar H.J. Dokter in het begin van zijn carriere geconfronteerd werd, toen hij in 1957 een praktijk overnam in Betondorp. In het NRC van 26 januari 1984 vertelt hij daarover.
Na mijn artsexamen en militaire dienst kreeg ik de gelegenheid een huispraktijk over te nemen, in 1957. Die huispraktijk lag in een wijk van Amsterdam die officieel Tuindorp-Watergraafsmeer heette. Dat is een project van sociale woningbouw uit de jaren twintig geweest waarin voor het eerst arbeiderswoningen werden gebouwd van beton; vandaar de officieuze naam “Betondorp”. Dat was een heel interessante buurt, ingesloten tussen sportparken, de Nieuwe Ooster Begraafplaats, Duivendrecht en Diemen. In dat “Betondorp” leefde ook toen ik er kwam nog heel sterk de socialistische zelfbewustwordingstendens van de arbeiders waarmee dat dorp destijds was gebouwd; de werken van Troelstra, Heijermans en dergelijke stonden daar in de kast en werden ook gelezen. De mensen die daar woonden hadden de strijd om het socialisme zelf gestreden en leefden erg bewust.
Meteen in het begin van die praktijk is iets gebeurd wat voor mijn ontwikkeling in de huisartsengeneeskunde kolossaal belangrijk is geweest; de confrontatie met een probleem dat nu ook nog voor veel jonge huisartsen die zich vestigen enorm belangrijk is. […] Want er zijn natuurlijk heel wat mensen met wie je een prima relatie kunt opbouwen, maar er zijn er ook die elke week op je spreekuur zitten en waarvan je dan moet vaststellen “daar kom ik nu nooit meer van af.” Dat zijn mensen die met alle mogelijke klachten bij je komen maar die je niet echt kunt helpen om de eenvoudige reden dat ze niet te helpen zijn.
Met dat dilemma, met de vraag “wat moet ik in vredesnaam dien met die mensen die maar komen klagen en waar ik me echt geen raad mee weet?” werd ik dus in het begin van mijn praktijk geconfronteerd. Daar had ik in mijn opleiding natuurlijk nooit iets over gehoord, en een van de karakteristieke verhalen die ik daar meegemaakt heb gaat over een vrouw van een jaar of zestig bij wie beide borsten waren geamputeerd wegens kanker. Ze was nog steeds onder behandeling van het Antoni van Leeuwenhoekhuis en had, misschien als gevolg van een nabestraling, ook een te lage functie van de schildklier. Die vrouw lag in bed, en als je daar eens goed naar keek kon je je afvragen “waarom ligt die vrouw eingelijk op bed?!” Dar was helemaal geen aanleiding toe. Ze was weliswaar niet gezond, maar ze was evenmin zo ziek dat ze de hele dag in bed moest liggen. Nu krijg je als huisarts in zo’n dorp natuurlijk al gauw een relatie met de wijkverpleegkundige en we waren het al gauw samen over eens dat die vrouw het bed uit moest.
Je ziet het voor je: een jonge dokter en een wijkverpleegster, ook net nieuw in de wijk, die denken ‘dat zullen wij eens even fijn voor mekaar krijgen’. Maar we zijn er compleet op stukgelopen. Die vrouw is zolang ze leefde elke maand per ambulance naar het Antoni van Leeuwenhoekhuis vervoerd en ik heb haar nooit anders dan in pyama gezien; het is ons allebei niet gelukt haar in de kleren te krijgen. Je stuit dan als dokter op een stuk machteloosheid van de geneeskunde… – nee, je stuit op een stuk macht van de patiënt waarop je, als die patiënt echt niet zelf wil, finaal stukloopt. Daar heb je als arts totaal geen antwoord op en op een gegeven moment moet je een modus vinden waarin je dat dan maar accepteert. Ik ging ten slotte alleen nog maar een of twee maal per maand bij haar op bezoek om het geheel leefbaar te houden.
In 1953 staat het schoolgebouw aan het Zuivelplein leeg en de gemeente laat een oog op het pand vallen in verband met de huisvesting van de Vluchthaven, een doorgangshuis voor jongens dat daarvoor op Frederiksplein 37 gevestigd is. De eerste jaren is er weinig nieuws over de Vluchthaven, waar jongens opgevangen worden die thuis of elders zijn vastgelopen, of die in afwachting van een rechtzaak voor kleine vergrijpen in voorarrest zitten. Het is een unieke instantie, tussen jeugdgevangenis en kindertehuis in. In 1973 breekt er echter – zoals ook op veel plekken elders in de Nederlandse geestelijke gezondheidszorg – een crisis uit bij de Vluchthaven.
Directe aanleiding is een rapport, bijna een soort zwartboek over de toestanden in het huis, dat uitgebracht wordt door de Belangenvereniging Minderjarigen en is geschreven door onder andere Erik van Ingen Schenau, ex-bewoner van de Vluchtheuvel en zelf werkzaam als groepsleider in een ander tehuis. De Vluchtheuvel, waar 30-40 jongens worden opgevangen in de leeftijd van 6-18 jaar, is nog beperkender dan een Huis van bewaring, aldus het rapport. De inkomsten van de jongens, waarvan een aantal verplicht is werkzaamheden te verrichten, is minder dan in de gevangenis. Ook is het tehuis vies: de dekens worden maar enkele keren per jaar verschoond. Niemand mag het huis verlaten zonder toestemming van de groepsleiding en er zijn diverse andere beperkende maatregelen, zoals het verbod onbeperkt naar buiten te bellen. Bovendien moet iedereen verplicht om 11 uur naar bed. Het toppunt is wel dat de Vluchthaven geen maatschappelijk werker in dienst heeft.
Het rapport over wantoestanden in de Vluchthaven zijn met name vanuit een specifiek progressief standpunt over de vrijheid waar jongeren onder andere recht op zouden hebben, schokkend, en de directie, zonder wiens medewerking het in de landelijke publiciteit gebrachte stuk tot stand is gekomen, weet in eerste instantie even niet hoe te reageren, met name omdat ze het stuk nog niet hebben gezien.
Progressieve delegatie
Aanbieding van het al in de media besproken rapport gaat niet zonder moeilijkheden. Na een bespreking tussen D66-raadslid E. van Antwerpen, enige journalisten en de aanklagende groep, trekt deze 20 man sterk naar Betondorp. Wanneer directeur Stienstra meldt een beperkt aantal leden van de delegatie kan ontvangen, ongetwijfeld ook vanwege de veiligheidssituatie, ontstaat een worsteling bij de deur. Uiteindelijk weet de hele beschuldigende delegatie binnen te komen. Inmiddels heeft de instelling de politie gebeld, maar die komt pas nadat het rapport onder toeziend oog van fotograferende journalisten is overhandigd. Van Antwerpen meldt in de Gemeenteraad kritische vragen te zullen gaan stellen.
J’accuse…
Enige dagen is de strategie bepaald en onderschrijft directeur Stienstra in ieder geval in de NRC de ondermaatsheid van de behuizing. Volgens hem heeft B & W van Amsterdam sinds 1966 niets meer aan onderhoud gedaan en is er sprake van ernstige verwaarlozing op dat gebied. Verder zal een overleg gaan plaatsvinden tussen negen Amsterdamse instanties die regelmatig moeilijke jongens in de Vluchthaven onder brengen, over het al dan niet terecht zijn van de beschuldigingen in het zwartboek. Zij hebben bij de betrokken wethouder aangegeven zich graag met de zaak te bemoeien.
De Amsterdamse KVP-wethouder van sociale zaken, A.P.J. van der Eijden, spreekt op zijn beurt de beweringen over de ernst van de situatie in de Vluchthaven en ook de aantijging van directeur Stienstra voor de televisiecamera tegen. Volgens de wethouder is er altijd voldoende geld beschikbaar gesteld. Bovendien wordt momenteel naar alternatieve behuizing gezocht. D66-raadslid Van Antwerpen stelt zijn kritische vragen, waarop ook het college van B&W antwoordt dat de toestanden in de Vluchthaven in tegenstelling tot wat in het rapport vermeld wordt niet middeleeuws zijn. De beurt is dan aan het Tweede Kamerlid van de PSP, van der Lek, om kritische vragen aan het kabinet te stellen over de Vluchthaven. Maar ook Staatssecretaris Glastra is van mening dat van een onleefbare situatie niets is gebleken. Wel zijn de slaapzalen in de Vluchtheuvel te dicht bevolkt en dient in dat kader de huisvestigingssituatie verbeterd te worden. Mogelijk dient het gebouw aan het Zuivelplein ook verlaten te worden.
Inmiddels breekt een crisis uit in de Vluchtheuvel zelf. Het meer progressief ingesteld deel, de pedagogische afdeling, maakt bekend niet langer onder directeur Stienstra te willen werken. De directeur krijgt zelfs tijdelijk kamerarrest onder bewaking van twee personeelsleden, zoals hieronder te zien in een foto uit het Vrije Volk van 6 april 1974.
Een onmiddellijke reactie van bestuur en directie is de aankondiging van overplaatsing van alle jongens naar andere instellingen, omdat zonder pedagogische afdeling het tehuis niet verantwoord voort kan bestaan. Het pedagogisch personeel bezet de volgende dag het pand en betrekt een groot aantal van de opgevangen jongens in de zaak, door hen intrek te laten nemen in het bezette deel van het pand. Aangekondigd wordt het pand net zo lang te bezetten tot ingegaan wordt op hun eisen. Zo wil het pedagogisch personeel dat de Vluchthaven gaat samenwerken met het Sociaal Agogisch Centrum. Daarbij vreest men bovendien dat de instelling gesloten zal worden en dat de jongens overgeplaats zullen worden naar de jeugdgevangenis in het Lloyd’s Hotel of zelfs naar Almere. Daarom wordt een spandoek opgehangen met de tekst “Liever een rel dan het Lloyd’s hotel”.
Ondanks poging tot bemiddeling van wethouder van der Eyden wil het bezettend comité van geen wijken weten en de bezetting duurt inmiddels een week. Het Parool neemt het inmiddels openlijk op voor de Vluchthaven en de directie daarvan. Volgens het Amsterdamse dagblad is de Vluchthaven juist uniek in zijn soort en moet de instelling zoals deze is zeker voor Amsterdam behouden blijven. Inmiddels zit directeur W. van der Halm van het Sociaal Agogisch Centrum ook niet stil en beveelt in de media aan dat het bestuur van de Vluchthaven zijn opdracht aan het bestuur van Amsterdam teruggeeft, zodat het Sociaal Agogisch Centrum als ad-interim bestuur de zaken over kan nemen.
En inderdaad slaagt van der Halm in zijn poging tot bemiddelen. De bezetting van de Vluchthaven wordt op dinsdag 19 februari 1974 beëindigd. Een dag tevoren is de laatste jongen uit het huis vertrokken. Van der Halm krijgt de opdracht om een maand lang coördinator te zijn bij een poging betere voorwaarden te scheppen voor de opvang van strafrechtelijke of sociaal moeilijke pupillen onder de 18 jaar. Enige weken later gaat het tehuis weer open. Afgesproken is dat het gebouw aan het Zuivelplein voor enige tonnen zal worden verbouwd. Stienstra wordt gehandhaafd als directeur en er zal een adjunct-directeur te ondersteuning van Stienstra worden benoemd.
Henk Lazonder
De rust lijkt weer te keren na het bemiddelend optreden van van der Halm, maar schijn bedriegt. Al in oktober 1974 blijkt opnieuw een conflict te zijn uitgebroken. Volgens directeur Stienstra meent het personeel te kunnen doen en laten wat men maar wil en moet daar vanuit zijn gevoelde verantwoordelijkheid voor de op te voeden jongens een einde aan komen. Zijn ingreep bestaat uit het verplaatsen van de meeste jongens naar andere tehuizen en het ontslaan van hoofdleider Henk Lazonder. Reactie van het personeel is massale ziekmelding en ook ontslagname. Stienstra licht in de media zijn beslissing toe. Ondanks de verbouwing van 5 ton, aldus de directeur, was het afgelopen half jaar niet mogelijk de jongens goed op te vangen.
“Dat liep helemaal vast door de chaos in huis,” aldus Stienstra. “De jongen mochten opstaan, eten en de deur uitgaan wanneer ze wilden. Dat betekent dat ze in hetzelfde straatje doorgaan als waarvoor al eens eerder ingegrepen is. Wij moeten ze juist een stuk regelmaat en gewoontevorming bijbrengen.”
Hoofdleider Lazonder, die ook door het Parool geïnterviewd wordt, is het totaal niet eens met deze visie. Het gaat juist om de individuele motivatie van de jongens en niet om het handhaven van orde. Lazonder vreest dat na zijn ontslag iemand van de lijn Stienstra zal worden aangenomen.
Dit gedoe zet zich nog enige tijd voort. Uiteindelijk kiest de Gemeente er voor de Vluchthaven te sluiten. Het personeel krijgt ontslag aangezegd per 1 april 1975. Het duo René Bruyn en Paul Bremer, die ook betrokken waren bij de sluiting van de Vluchthaven, krijgt namens de Amsterdamse Raad een doorstart te onderzoeken in de vorm van een JOC, een Jongeren Opvang Centrum, dat dan ingevoegd kan worden in de activiteiten van het Sociaal Agogisch Centrum.
De heren Bruyn en Bremer gaan voor een JOC
Nu is het echter het uiterst progressieve JAC (Jongeren Advies Centrum) dat op zijn achterste benen gaat staan. Zij geeft spontaan een ‘Groenboek’ uit, wat bij drie instanties wordt aangeboden. Een JOC, dat nooit! Hulpverlening is alleen mogelijk op basis van vrijwilligheid en vrijheid, die het JAC te bieden heeft. “Moet je mensen die aggressief zijn opsluiten? Wij vinden van niet,” aldus het JAC. “Zo’n straf is onwerkbaar en komt in het JOC weer terug.”
En zo slepen de jaren zeventig zich tot een einde. Het Jongeren Opvang Centrum zal er ondanks ernstige tegenstand van progressieve krachten toch komen en bestaat nog steeds vandaag de dag, alhoewel vanaf sinds 1985 niet langer in Betondorp. Wat er van directeur Stienstra geworden is, konden wij verder niet achterhalen. Wij hopen er maar het beste van.
In de juni-avond, met nog wat vriendelijk zonlicht aan de hemel, gingen wij door Betondorp. Tuindorp Watergraafsmeer, om het officieel te zeggen. Er was een man met een grote heggeschaar in de tuin, maar er was niet veel om bij te knippen… zelfs zijn eigen haren niet, die schaars waren en grijs. De ligusterheg stond nog even doods, als de winter haar had achtergelaten, met hier en daar een eenzame levende spruit erin opschietend.
Later, toen de laatste kleur uit de hemelkoepel wegtrok, gingen wij terug, langs de Middenweg. Er reden langs de begraafplaats paartjes op de fiets, de armen innig om elkaar geslagen. Het was de laatste avond van het voorjaar. De tijd vliegt sneller dan u denkt…
Het is niet waar, dat Betondorp nu enkel maar een dorp is met kubisvormige huisjes, van gestorte betonnen muren, met des zomers de wingerd liefelijk omrankend het huis des landmans. Er is een aanzienlijk aantal woningen, aan de Zaaiersweg, aan de Middenweg en zo in een tuit op de Brink toelopend, dat in gewone baksteenbouw is uitgevoerd. Maar de naam Betondorp is niet meer los te wrikken; hij blijft aan het tuindorp Watergraafsmeer klitten.
Demografisch is het tuindorp een merkwaardigheid. Zoals bijvoorbeeld ook Wenen en Enkhuizen dat zijn in een wereld met een snel toenemende bevolking. Enkhuizen, om dicht bij huis te blijven, telde in 1952 méér stemgerechtigden dan bij de jongste verkiezingen. Wenen is nagenoeg uniek onder de miljoenensteden van de wereld omdat zijn bevolking niet toeneemt. Onze oude Grieben Reisefüher van Wenen geeft aan, dat de stad bij de volkstelling in 1912 2.098.225 zielen telde. Men haalt nu amper de 1.800.000.
De Wienerstadt is ver van het Betondorp, maar een feit is, dat er zo omtrent 1924 acht scholen waren. Drie op het Zuivelplein, twee op de Huismanshof; twee houten hulpscholen stonden op de Duivendrechtselaan (aan de westkant, waar nu de nieuwe Gooiseweg wordt aangelegd) en werd nog een christelijke school in het dorp gebouwd. Dat waren er acht in het geheel.
En nu? Een bewoner van Betondorp heeft het ons voorgerekend: er zijn er nog twee in gebruik: een openbare en een christelijke school en de bezetting van de klassen is er geringer dan elders in de stad. Betondorp is oud geworden. De jonge gezinnen, die er zich in de jaren twintig verstigden, zijn er blijven wonen. De kinderen verlieten Betondorp, de ouders bleven de woningen – waaronder zeer veel eensgezinswoningen – trouw. Een der voormalige scholen is ingericht tot het hervormde wijklokaal de Meerboei, in twee andere scholen is “De Vluchthaven” gevestigd.
Ongeveer de helft van het tuindorp bestaat uit gemeentewoningen, de andere helft bestaat uit complexen van Eigen Haard en de Algemene Woningbouwvereniging, ongeveer gelijk verdeeld. Onze zegsman had achttien jaar op toewijzing van een woning door zijn vereniging (volgens rangnummer) moeten wachten. Hij heeft schoolgaande kinderen…
Verenigingen in het tuindorp klagen over het feit, dat ze geen jonge bestuursleden meer hebben. Ook het dorp zelf wordt oud. Althans de betonnen woningen, waarvan er sommige nu duchtig onderhanden moeten worden genomen. Wanneer het daarvoor nodig is, dat de bewoners tijdelijk elders moeten gaan wonen, hebben zij toch het recht na afloop van het herstel terug te keren. Zij doen dat dan ook, strijk en zet. Eenmaal Betondorper, altijd Betondorper. Maar de tijd vliegt sneller dan u denkt.
Aan het Onderlangs 36 in Betondorp hing Donderdag de vlag uit. De driekleur vertolkte de blijdschap van afdeling acht van de “Algemene Bond van Ouden van Dagen”, omdat zij eindelijk een eigen ontspanningslokaal heeft.
Dokter J.H. Wagenaar, die het lokaal officieel opende, liet de feestende oudjes met een zwaar probleem zitten. “Ik vind ouden van dagen zo’n vreselijk woord”, zei hij. Probeer daar eens iets anders voor te vinden.” Overigens deed dokter Wagenaar nog iets anders dan vraagstukken opwerpen. Hij gaf voorzitter H.A. Schröder een recept, goed voor één schaakspel.
“Wij komen in onze tweede jeugd”, juichte een feestredenaar. Wij zitten nu bij dezelfde platen, waar de juffrouw op school ons zulk prachtverhalen over kon vertellen.”
Een half jaar lang heeft het bestuur, dat op 26 Juli achter de tafel is gaan zitten, met B. en W. onderhandeld, voor het heet-begeerde lokaal ter beschikking van de “bejaarden” (zoals men zich voortaan liever hoort betitelen) kwam. Tóen begonnen de moeilijkheden pas. Het bestuur zat in een kale ruimte. “Maar wij hebben handige jongens in onze propagandacommissie”, riep voorzitter Schröeder. Het bewijs levert de zaal: tafeltjes, stoelen, een servies, enz.
Eén vraag rest spionier. Hóe gaat de bond nu voortaan heten? “Algemene Bond van Bejaarden”?