Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

De Jeugdherbergenfilm

Uit De padvindster, 1931, no. 10

DE JEUGDHERBERGENFILM

Een film over Jeugdherbergen. Als je het hoort, stel je je zelf er zoo weinig van voor en ik voelde er ook hoegenaamd niets voor om er naar toe te gaan. Om half 8 arriveerde ik in de jeugdherberg in de Schinkelstraat te Amsterdam, waar een thee aangeboden werd. Er waren menschen van allerlei Jeugdbewegingen en daar voelde je je direct thuis. Na bezichtiging van de Jeugdherberg moesten we ons verzamelen in 2 groote touring cars, die ons bracht naar het Betondorp waar in het Vereenigingsgebouw de film zou worden vertoond.

Dr. Gunning opende den avond. Toen we eindelijk de lang verwachte film zagen, overtrof het aller verwachtingen. We zagen al de mooie plekjes van ons Nederland waar een Jeugdherberg gevestigd is. Uit deze film sprak wel het meest de romantiek die er uit gaat van het buitenleven. Ik geloof zeker dat wij allen toch ook wel voor den romantiek naar een kamp gaan of een trektocht houden.

Als je ’s avonds na je werk, na een speurtocht, na een wandeling bij elkaar zit, zwijgend, dan staar je voor je uit, je ziet je mooie omgeving, je voelt de heerlijkheid, je voelt je intens gelukkig dat je dit alles meemaakt. Dan ga je fantaseeren. Je wordt romantisch.

In deze film spelen verschillende jeugdvereenigingen mee, de A.J.C., de N.P.V. en het N.M.G. Je ziet deze jonge menschen vrolijk trekkend van de eene jeugdherberg naar de andere. Zij helpen elkaar voordat zij op weg gaan en laten alles schoon achter. Welke afdeeling Padvinsters hierin meespeelde weet ik niet. Zij speelden prettig en vlot en ik vond het heerlijk in de zaal te hooren mompelen: “Kijk Padvindsters.

Mocht deze film in jullie stad of dorp vertoond worden, dan zou ik jullie aanraden haar te gaan zien. Zij kan ook gehuurd worden. Misschien doet jullie afdeeling het wel eens.

B.P.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

Stempelen

De Amsterdamse Arbeidsbeurs, vergelijkbaar met het latere Arbeidsbureau, wordt in 1917 op de Passeerdersgracht in de Jordaan geopend. Dat is een eind van Betondorp vandaan. In het Weekblad van den Algemeenen Nederlandschen Diamantbewerkersbond van 18 september 1931 klaagt een zekere B. Boas over de afstand en pleit voor een bureau in het gebouw van de Nederlandse Diamantbewerkersbond in de Plantage Franselaan, tegenwoordig Henri Polaklaan.

De Arbeidsbeurs

Deze instelling, die voor ons absoluut geen nut afwerpt, behalve dan de kans naar de werkverschaffing gezonden te worden, veroorzaakt ons overigens niets dan last. Eenmaal in de veertien dagen ben je verplicht je kaart te laten stempelen. Dat is zoo erg niet, vooral niet voor hen, die in het centrum der stad wonen. Maar als jij bijvoorbeeld in Oost woont, in het Betondorp, dan is het erger, vooral wanneer je geen twee dubbeltjes hebt; en dat komt nog al eens voor. Ook zijn er menschen, die zulke afstanden niet kunnen loopen door een gebrek aan de beenen, of den leeftijd, of niet behoorlijk gekleed zijn. Nu wilde ik het volgende vragen: Is het nu niet mogelijk, het stempelen der kaarten in het centrum der stad te laten geschieden, in den omtrek van het Bondsgebouw, of het liefst in dat gebouw? Misschien is er wel een plaatsje voor te vinden. De heele zaak is twee uren per dag. Als de ambtenaar in plaats van die twee uren zitting in de Arbeidsbeurs, in het bondsgebouw zitting hield, zouden heel wat vakgenooten van een last verlost zijn. Ik geef den desbetreffenden ambtenaren in overweging eens na te gaan of bovenstaand idee voor uitvoering vatbaar is.

B. Boas

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

Luchtfoto

Op onderstaande luchtfoto is Betondorp te zien vermoedelijk in de jaren dertig van de twintigste eeuw. De foto stond op een ansichtkaart.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

Engels bombardement

Op vrijdagochtend 23 augustus 1940 verschijnt er een Engels vliegtuig boven de stad dat, ondanks beschietingen door het luchtafweergeschut, bommen weet te werpen. De schade is beperkt. Op het stationsplein worden 15 personen lichtgewond door granaatscherven. Ook Betondorp wordt getroffen. De enige schade daar is het sneuvelen van een winkelruit.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

De Betondorpers hoeven niet begraven te worden

Mopje uit de jaren dertig:

“De Betondorpers hoeven niet begraven te worden, want ze kunnen dat korte endje wel even lopen.” (Uit: Amsterdam zooals het leeft en werkt, 1933)

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

De Ghandi van Betondorp

“Weidt mijne beeren en koebeesten,” zo spreekt de Ghandi van Betondorp, in plaats van “Weidt mijne schapen”. Chauffeur Frederik van Beerenberg, is 36 jaar, gehuwd, woont in Betondorp en meent dat hij een tweede Christus is, en zijn vrouw Maria. Tevergeefs tracht hij zich bij verschillende paters op de preekstoel te dringen. Ook voelt hij zich gedrongen een offer te brengen. Daarom tracht hij een van zijn jongste kinderen het raam uit te werpen. Dit leidt tot een gedwongen opname in augustus 1934.

Bij opname spreekt Frederik, die een streng Lutherse achtergrond heeft maar in 1918 vanwege zijn huwelijk katholiek geworden is, langzaam en plechtstatig. “Mijn Vader geeft mij dit alles in.” Zijn vrouw meent hij van de duivel verlost te hebben en hij heeft wonderen gedaan. De verdenking van de buren dat hij zijn kind uit het raam wilde werpen ziet hij als ongegrond. Frederiks woord is liefde. Hij is van de Vader en communist, maar niet zoals men dat in Rusland is. En vegetariër. Sinds een week heeft hij met het katholieke geloof gebroken.

Na meerdere gesprekken tekent zich een dramatische geschiedenis af. De vrouw van Frederik Beerenburg kan al lang niet meer tegen diens gedrag en probeert zich enige dagen voor opname van Frederik met haar kind te verdrinken. Nadat zij daarin verhinderd is, tracht ze wat later uit het raam te springen. In de loop van de daaropvolgende nacht krijgt Frederik definitief het inzicht dat hij Christus is en zijn vrouw Maria. In het ochtendgloren dwingt hij zijn vrouw naar de kerk te gaan. Ook zij wordt nu voor een korte tijd in de kliniek opgenomen.

Na enige tijd verdwijnen Frederiks waandenkbeelden en mag hij weer naar huis. Vrijwel direct start hij weer met preken en profeteren. Zijn vrouw hoeft nu niet meer voor hem te knielen. Wel zegent hij haar regelmatig. Werken gaat Frederik niet meer doen. Dat past een profeet niet. Een en ander leidt tot een heropname binnen een week en de maand daarop het vervoer naar een krankzinnigengesticht. Hier verblijft hij enige maanden en weet een definitieve genezing te veinzen.

Thuisgekomen laat Frederik een baard staan, voert met iedereen diepzinnige gesprekken en toont hij zich een bestrijder van het katholicisme. Hij weet enige tijd aan het werk te blijven, maar verliest dat toch weer. Inmiddels ontwikkelt Frederik de gewoonte in Betondorp in zijn ondergoed de straat op te gaan, waarmee hij zich de bijnaam de Ghandi van Betondorp verwerft. De Ghandi van Betondorp trekt nu ook naar de Amsterdamse Dam, om daar in wit ondergoed, omhuld door een wit gewaad, de armoede van het kapitalisme aan de kaak te stellen. Deze laatste actie leidt tot een hernieuwde opname, waarin hij ontkent dat hij zijn baard heeft laten groeien. God heeft zijn baard laten groeien. Hij wil zich niet langer in dienst van de wereld van het Geld stellen, maar hij weigert ook zich in de grote vuilnisbak van Maatschappelijke Steun te worden geworpen. Aansluitend gaat Frederik tot voedselweigering over.

Na enige dagen komt Frederik tot het inzicht dat hij zich onbehoorlijk gedragen heeft. Hij herstart het tot zich nemen van voedsel en belooft plechtig dat hij zijn kinderen weer naar school zal zenden. Zijn vrouw is veel te goed voor hem. Hij heeft alles verkeerd begrepen en betuigt zijn diepe spijt. Aansluitend kan Frederik daarom op 10 december 1936 weer naar huis. Hij weet zich voor zover bekend verder binnen de lijnen van het maatschappelijk betamelijke te houden, in ieder geval tot 1940; het jaar waarin het boek Over de klinische waarde van het begrip degeneratiepsychosen van P.A.F. van der Spek uitkomt en waarin dit verhaal, in sterk uitgebreide vorm, staat te lezen.

Dat voorlopig wat betreft de Ghandi van Betondorp.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

De Brink in 1937

In 1937 zit op Middenweg 176 Bovenkerk´s Boekhandel, die ansichtkaarten over Betondorp uitgeeft. Hieronder een foto van de Brink in die tijd.

Het is met name het middendeel dat nog met gras bedekt is. Ook is een autobus te zien die op het plein halteert.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

Koperen jubileum

Het koperen priesterschap van pater Vriens wordt in 1937 uitbundig gevierd in Betondorp. De Tijd doet er verslag van.

Feest in het Betondorp

Op waarlijk grootsche wijze is op Tweeden Kerstdag het koperen priesterfeest gevierd van rector A. Vriens, van de hulpkerk in het Tuindorp Watergraafsmeer. Vrijwel alle parochianen naderden onder de Morgenmissen tot intentie van den jubilaris tot de H. Tafel. Om half elf droeg de jubilaris aan ’t rijk versierde altaar een plechtige H. Mis op met assistentie van pater J. Menken M.S.F., als diaken en pater G. Schoot M.S.F., als subdiaken, terwijl het versterkt zangkoor onder leiding stond van pater van Kampenhout M.S.F. Tijdens deze plechtigheid, waarbij de hoogeerw. pater Provinciaal, A. van Kouwenhoven uit Tilburg, pastoor J.C. Groot uit Nederhorst den Berg, de ouders en de familie van den jubilaris aanwezig waren, werd de feestpredikatie gehouden door pater J. Menken M.S.F., die naar aanleiding van den tekst: “Eert God uit geheel uw hart en vereert Zijn priesters”, de verhevenheid van het priesterschap op welsprekende wijze schilderde.

Van twaalf uur tot half twee was er in de Burchtzaal van de Kruisvaart een drukbezochte receptie, waarbij vrijwel alle parochianen hun herder kwamen gelukwenschen en die, behalve door verschillende geestelijken uit de stad, ook bezocht werd door plebaan F. Filbry uit Haarlem. Om half vijf celebreerde de jubilaris een kort Lof, daarbij geassisteerd door pater provinciaal A. van Kouwenhoven M.S.F. en pater P.C. Honouth M.S.F. als diaken en subdiaken.

De feestdag werd besloten in het R.K. Vereenigingsgebouw te Duivendrecht, waar de zaal reeds om half acht geheel was gevuld en velen zich met een staanplaats moesten vergenoegen. Voorafgegaan door de jongens van de Kruisvaart en het feestcomité betraden de jubilaris en de overige priesters de zaal, waar hun het welkomstlied tegenklonk. Een woord van inleiding werd gesproken door den voorzitter van het feestcomité, den heer J. Westerbeek. Spr. verwelkomde de paters en de familieleden en bedankte ten slotte pater Menken voor de schitterende feestrede van dien morgen. Vervolgens werden eenige nummers ten gehoore gebracht door het R.K. Mannenkoor “Zang en Vriendschap” te Diemen, onder leiding van den heer P.J. Schneider, welke met daverend applaus werden beloond.

Het woord werd daarna gevoerd door den heer Tromp namens het college van collectanten, door den heer Harmse namens het zangkoor, door den heer Höhmann namens de Centrale Volksbank, den heer Boersma namens den R.K. Volksbond en ten slotte door den heer Koster namens de R.K. Kiesvereeniging en de Propagandaclub. Alle sprekers brachten dank aan den rector voor alles, wat hij den bewoners had geschonken en allen gacen uiting aan hun diepe vereering voor de hooge waardigheid van het piesterschap.

Na de pauze volgden nog een tweetal tooneelstukjes: “De werkster”, door de meisjes van de Mariacongregatie en “Jas no. 1,2,3”, door enkele heeren van de St. Vincentiusbibliotheek. Beide stukjes werden vlot gespeeld, en de speelsters en de spelers hadden dan ook een ovatie in ontvangst te nemen. Ruim half twaalf eindelijk was het slotwoord aan den jubilaris, die allen hartelijk dank bracht voor de hem gebrachte hulde, alle medewerkers en medewerksters in het bijzonder voor de vele moeite, die zij zich hadden getroost en nadat allen staande het “Aan U, o Koning der Eeuwen”, hadden gezongen, werd deze bijzonder goedgeslaagde avond gesloten. Wat betreft de geschenken, van de parochie ontving de jubilaris zes bronzen kandelaars (thans in totaal tien) en twee bronzen wierookvaten en van het college van collectanten een bronzen expositietroon, een en ander bijzonder fraaie werkstukken van den jongen edelsmid Bob Anink.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940 Geschiedenis 1951-1960

Pater Schoot gaat naar Chili

In november 1938 vindt in de katholieke noodkerk in Betondorp het afscheid plaats van pater Schoot, die per 2 december naar de missie in Chili zal vertrekken. De Tijd doet hier verslag van.

Pater Schoot M.S.F. neemt afscheid

Treffende plechtigheid in de parochie van de H. Familie

In het tot in het uiterste hoekje gevuld kerkgebouw van de H. Familie in het Betondorp heeft Zondag een treffende plechtigheid plaats gehad. Pater Schoot, die 2 December a.s. naar de missie in Chili vertrekt, heeft afscheid genomen van zijn zoo geliefde parochianen, waar hij ruim drie jaar met een echten missie-ijver heeft gearbeid.

Des morgens om half tien droeg de scheidende missionaris de plechtige Hoogmis op, waarbij hij werd geassisteerd door rector A.J. Vriens en pater F. van Kampenhout, resp. als Diaken en Sub-diaken. Na het Evangelie betrad pater Schot den preekstoel, om voor het laatst de parochianen van het Betondorp toe te spreken om hen te bedanken voor de volgzaamheid en de eendrachtige samenwerking. Het valt mij zwaar, aldus spr., om van u heen te gaan, maar het is de wil van hooger hand. Moogt gij mij in uwe gebeden blijven gedenken, opdat ik daardoor gesterkt zal worden om mijn zware taak naar behooren te vervullen, ter eere van God en tot heil van de zielen.

Des middags had in een der zalen van de burcht te receptie plaats. Vele parochianen en oud-parochianen waren samen gekomen om van pater Schoot persoonlijk afscheid te nemen. De heer J. Westerbeek, kerkmeester en voorzitter van het feestcomité, overhandigde uit naam van de geheele parochie een schitterende kelk, vervaardigd door den edelsmid Bob J.H. Anink. Het koor van de meisjescongregatie, waarvan pater Schoot directeur was, zong onder leiding van pater F. van Kampenhout den vertrekkenden missionaris het “Vaarwel o gouden Zonne” toe, waarna een der congreganisten de gevoelens van de afdeeling vertolkte. Pater Schoot bracht dank aan allen bij bijgedragen hadden tot dit mooie geschenk, want met dezen kelk wordt elken dag de gedachte aan de Betondorpers levendig gehouden.

Met dezelfde assistentie als des morgens celebreerde pater Schoot het plechtig lof, waaronder rector A.J. Vriens de afscheidspredikatie hield. Welk een heerlijke taak, aldus spr., gezonden te worden naar een land, waar duizenden zielen snakken naar geestelijk voedsel. In Chili zult gij uw missie-arbeid beginnen met nieuwen moed en zelfopoffering, maar wat gij voor de pastorie hebt gedaan, zullen wij nimmer vergeten. In die drie jaren hebt gij tientallen tot de kerk terug gebracht, terwijl gij voor velen niet alleen een priester, maar ook een goede raadsman waart. Moge een zegenrijke missie-oogst de belooning zijn, zoo besloot spr., voor het vele werk dat gij voor onze parochie gedaan hebt.

Terwijl een afscheidslied, waarvan pater Kampenhout de woorden gemaakt had werd gezongen, schreed de scheidende missionaris, zichtbaar ontroerd door de vele blijken van hartelijk medeleven, tusschen een haag van St. Jansknapen en Kruisvaarders de kerk uit. Het was een treffende plechtigheid, die op velen een diepen indruk maakte.

Schoot vertrekt inderdaad naar Chili en verblijft daar geruime tijd. Het laatste wat wij van hem terugvonden was een bericht dat hij in 1959 nog in Chili werkzaam was. Wat er daarna met pater Schoot gebeurde wisten wij niet meer te achterhalen en we houden ons van harte aanbevolen voor nadere inlichtingen.

Categorieën
Geschiedenis Geschiedenis 1931-1940

Scheurbuik

Volgens Gerard Reve in zijn boek Moeder en Zoon kregen de katholieke broeders die in de jaren dertig in de Rozenburgschool gevestigd waren bijzonder slecht te eten. Een anecdote.

Ik kon niet anders doen dan nog wat blijven nazitten. Bij het derde kopje dunne koffie – met melk en suiker, die ik beide al bij het eerste kopje was vergeten te weigeren – ging de vrouw mij nog snel vertellen wat haar over de congregaatsie in de vroegere Rozenburgschool bekend was. Ze stierven daar van gebrek, ze leden honger. Wat ze des winters bijvoorbeeld te vreten kregen? Andijvie uit het zout, Gerard, uit de Keulse pot, elke dag. Bestond dat nog, die manier van conserveren waarbij van de groente letterlijk niets overbleef dan een soort koestrontkleurige cellulose?

Van lieverlede hadden de broeders scheurbuik gekregen, haaruitval en raadselachtige builen. Door een samenloop van omstandigheden was er, mogelijk door een onderlinge vervangingsdienst van artsen die blijkbaar de geloofsbelijdenis overspande, aan het ziekbed van een broeder een niet-kantholieke arts verschenen. Deze ketter, scheurmaker of atheïst had eens geïnformeerd naar wat men zoal at en had tenslotte de van God gewilde koppeling van katholicisme aan scheurbuik niet willen inzien. “Die troep in ieder geval niet meer eten”, had hij gezegd. De broeders hadden daar wel oren naar, maar de abt wilde er niets van horen. Inderdaad was hij de enige die niets mankeerde, misschien door een aparte voorzieningheid Gods, misschien ook omdat hij de enige was die zich buiten de deur, op bruiloften, partijen en communie feestjes geregeld aan gewoon mensenvoedsel te buiten kon gaan.

Katholieken zijn weliswaar laffe mensen, die zich niet gauw tegen enig gezag durven verzetten, behalve als dit gezag zwak en humaan is, en een democratische tolerantsie voorstaat, maar de roomse lafheid van onze broeders, al hun schijterigheid bij elkaar gevoegd, resulteerde toch in een typies katholieke stoute jongens revolte: men besloot zich, buiten de abt om, in het geheim van de pekelandijvie in het vat te ontdoen, en loosde op één nacht de inhoud van alle keulse potten in één en dezelfde plee. De afvoer geraakte verstopt, en het riool moest tot buiten toe, onder het plaveisel van het Zuivelplein, door gemeentearbeiders worden opengebroken. “Ja, ja, het is toch wat.”