Uit het Algemeen Handelsblad van 29 januari 1867
DE WATERGRAAFSMEER
Onder de polders die Amsterdam omringen, is er geen zoo vruchtbaar en fraai als dc Watergraafsmeer, maar ook geen op welke den naam van ongezond met minder regt wordt toegepast. In het begin der 17de eeuw droog gemalen, was zij weldra de vreugde der Amsterdammers, en menig welgesteld koopman had er een plekje grond als lusttuin doen inrigten , ten einde daar van de stads zorgen en beslommeringen uit te rusten. In het begin dezer eeuw was de hoofdweg in Watergraafsmeer nog aan beide zijden door buitenplaatsen omzoomd, en nog kort geleden hebben wij onder ons den man gekend, die mot groote mate van zelfbehagen verhaalde, hoe in zijne jongelingsjaren Koning Lodewijk op de buitenplaats zijner ouders het ontbijt had gebruikt. Van al die woelde, van al dat gewoel, is, zoowel als van)de buitenverblijven, thans weinig meer over. De Turksche tent is verdwenen en heeft alleen haren naam nagelaten, om het einde van den grooten weg aan to duiden, dat nabij de Diemerbrug is gelegen. Rozenburg is reeds lang een “theetuin” en Frankendaal, in onze jeugd nog eene schitterende “buitenplaats” heeft haar grootheid verloren , is mede afgedaald tot den rang van “theetuin” en gaat thans eene onzekre toekomst te gemoet. Van waar dit schijnbaar verval? Laat ons eerst reden geven waarom we dit verval schijnbaar noemen.
Naar onze bescheiden meening, zijn de lusthoven in vruchtbare streken niet op hare plaats. De wandelpaden en perken geven geen genoegzame vastheid, vooral bij invallenden regen, en veroorzaken den lieden, die toch voor hun pleister buiten zijn, ongerief. Bovenal echter kunnen deze gronden als wei- of bouwlanden groote renten afwerpen, en zijn zij dus, als “buitens” ingerigt, schadelijk, daar zij winst-derving aan de geheele maatschappij berokkenen. De natuurlijke grond voor buitenverblijven is hoog zand, en van daar, dat zij hun reden van bestaan hebben in Holland langs de duinen, te ’s Gravenland on Hilversum, in Gelderland op de Veluwc. Wat mode-zucht ook hebbe te weeg gebragt in de levenswijze onzer landgonooten, welke buitenlandsche reizen men ook hebbe ondernomen, hoe vele plaatsen hier en elders zijn gesloopt, op het hooge zand verrijst o. a. bij Arnhem buitenverblijf bij buitenverblijf, en wordt daar eene meerdere vruchtbaarheid, door eene levendige hout- en boschcultuur der eigenaren, voorbereid. Zoo ook ging het vroeger met ’s Graveland, dat in ruim twee eeuwen door onze welgestelde Amsterdamsche patriciërs in een rijk en vruchtbaar oord is herschapen.
Er bestond dus voor het schijnbaar verval van dc Watergraafsmeer eene natuurlijke oorzaak. Doch er bestond nog eene andere: de Watergraafsmeer was ongezond. In regenachtige zomers namen de gevallen van intermitterende koortsen geweldig toe. Dc voorbeelden, dat de lieden er twee buitentjes op na hielden, waren dan ook niet zeldzaam: één in de Watergraafsmeer, waar men den voorzomer, één in het ooi, waar men het overige van het schoone jaargetijde doorbragt.
De oorzaken van die ongezondheid waren tweeërlei. Vooreerst is het bijna alle vruchtbare gronden eigen, dat daar vele plantaardige en dierlijke stoffen, onder daarvoor gunstige omstandigheden , in ontbinding verkeeren en daardoor de lucht verontreinigen. Ten tweede draagt eene slechte bemaling der polders bij, om de ongezond makende eigenschap van den bodem zoo to bevorderen. In de meeste polders benoorden het IJ, heeft men dit begrepen en ook, dat door het lager uitmalen van het water de vruchtbaarheid van den grond in hooge mate toeneemt. Om Amsterdam verkeert de polderbemaling over het algemeen nog in een zeer slechten toestand, hetgeen voor een gedeelte moet worden toegeschreven aan gebrek aan kennis.bij dc landlieden zelven, gedeeltelijk aan de onwetendheid in landbouwzaken der Amsterdamsche grondeigenaars, die met hand en tand elke verbetering tegenhouden.
Intusschen ook hier is, hoc gering ook , eenige verbetering op te merken. Onder alle polders in den omtrek der hoofdstad is er geen, die meer de aandacht van elken landbouwkundige vordert dan de Watergraafsmeer. Bij eene oppervlakte van 639 bunders is de gemiddelde ligging van den bodem 4,5 el beneden Amst. peil. Als men dus het land in den polder (het maaiveld) één el boven het omringende water in de sloten wil houden, dan moet dit polderwater ongeveer 5,5 el opgemalen worden, alvorens het in den omringenden boezem wordt overgcstort. Daarvoor worden 3 hoog-schepradmolens van eene bijzondere constructie — vijzelmolens zijn beter en daarom aan te bevelen — gebezigd.
Reeds voor jaren werd naar middelen rondgezien, om den ongezonden toestand van den bodem in de Watergraafsmeer te verbeteren. De eer van het aanbrengen dier verbetering komt het toenmalige polderbestuur toe. De bodem was ongezond, omdat daarin steeds te veel vochtdeelen aanwezig waren, voor den mensch als voor den plantengroei beide schadelijk. Van 30 a 40 duim beneden het maaiveld werd de waterstand in den polder tot 1 el beneden het maaiveld verlaagd en sedert is de Watergraafsmeer een gezonde polder.
Wie aan de vruchtbaarheid van de Watergraafsmeer twijfelt, toont geene kennis te bezitten van de geologische gesteldheid van onzen bodem. Hem verwijzen wij — behalve naar werken over Hollandschen landbouw — naar de beide werken van den Heer Staring: de Bodem van Nederland en Voormaals en Thans, beiden uitgegeven bij A. O Kruseman, te Haarlem.
De bodem van onze zeekleipolders — en hiertoe behoort de Watergraafsmeer – is van groote vruchtbaarheid. Alleen wanneer deze gronden zeer leemhoudend zijn, is die vruchtbaarheid niet zoo buitengewoon , wordt de bewerking moeijelijker en vindt men steen- of pottenbakkerijen, dit laatste indien de grond vooral uit leem bestaat. In geheel Noord-Holland wordt nergens eene steen- of pottenbakkerij in onze zeekleipolders gevonden. Aldaar wordt de grond met twoe, ten hoogste met drie paarden beploegd en heeft men tarwe opbrengsten van 30 tot 40 mud per bunder. Indien men in aanmerking neemt, dat eene gemiddelde opbrengst van 23 mud per bunder in de verschillende staten als zeer hoog wordt gerekend, dan mag men aannemen, dat onze Noord-Hollandsche zeekleipolders zeer gezegende streken zijn.
De vruchtbaarheid van de Watergraafsmeer laat zich niet zoo gemakkelijk formuleren. De landerijen worden er zeer duur verkocht en de pachten zijn er zeer hoog, maar dat kan aan dc nabijheid der hoofdstad worden toegeschreven. Hem, die belang stelt in de waarheid, verzoeken wij een plaatselijk onderzoek in te stellen en te vernemen hoevele koeijen en hoevele schapen er per bunder kunnen gehouden worden en, wat het voornaamste is, of deze laatste dieren er vet kuneen worden. Deze laatste hoedanigheid is, gelijk iedereen weet, eon uitmuntende maatstaf voor de vruchtbaarheid van den grond. . .
Verder onderzoeke men eens van welke hoedanigheid het hooi is, dat aldaar wordt gewonnen; of er uit Amsterdam of van elders mest wordt aangevoerd, enz., enz. …
Heeft men deze zaken onderzocht, dan zal men tot de meening komen, die wij elken deskundigen steeds hebben hooren uitspreken: dat de Watergraafsmeer even zoo vruchtbaar is als het beste land in de Beemster, als dat in de Vier Noorder Koggen, ja misschien als dat in Drechterland.
Ziedaar de paarl, die onder het oog der Amsterdammers ligt, doch ze zien haar niet! Maar misschien is de Watergraafsmeer minder geschikt voor boomkweekerij en tuinbouw? We zouden kunnen antwoorden: komt en ziet. De schoonste tuinbouw om Amsterdam vindt ge in de Watergraafsmeer. De liefelijke lommer, die de boomen in dienzelfden polder des zomers schenken, zal u overtuigen, dat voor hontgewas de gronden uitmuntend geschikt zijn. Alleen bij Frankendaal lijden de populieren langs den weg. Er is de laatste jaren een verval, — waarvan de oorzaken iederen deskundige bekend zijn , — geheel onafhankelijk van de eigenschappen van den grond.
Wil men voor het overige weten of dc zeekleigronden geschikt zijn voor het telen van vruchtboomen, dan verwijzen wij naar de heerlijke appel-. peeren-, kersen-, bessen-boomgaarden, enz., in de »streek. Alleen wanneer grond, plint of êv.r niet naar natuurlijke eischen wordt behandeld, wanneer de mensch uit onwetendheid, of om welke reden tegen die eischen zondigt, dan zou men dat hetgeen tot heil der maatschappij verstrekt, vorkeeren in ramp.
Wij verheugen ons, dat eene advertentie, voorkomende m het Handelsblad van Vrijdag 18 dezer, gelegenheid gaf om een lans voor de Watergraafsmeer te breken. Wij kunnen mets dan goeds verwachten van de Nederlandsche tuinbouw-maatschappijvLinnaeus aldaar op Frankendaal te vestigen. Alleen bij verkeerd beheer zou deze zaak moeten mislukken. Dat deze zaak aan goede handen is toevertrouwd bewijzen de namen der directeuren, zoowel als der commissarissen, voor zoo verre wij deze laatsten kennen. Gaarne erkennen wij, dat we de pen hebben opgevat tot lof van genoemde tuinbouwmaatschappij. In zoo verre onze tuinbouw nog lang niet is wat ze zijn moet, in zoo verre alles wat de landbouw van Nederland betreft, onze warme sympathie wekt, meenen we bij het schrijven van het bovenstaande een aangenamen pligt to vervullen.
Amsterdam, 24 Januari 1867.